Hilary Mantel over het slotdeel van haar Cromwell-trilogie
Thomas Cromwell knapte voor koning Hendrik de Achtste zeer onaangename klussen op. Tot hij in ongenade viel. Nog voor publicatie van het derde deel van haar Cromwell-trilogie vertelde Hilary Mantel vorig jaar thuis in Londen over de jarenlange omgang met haar hoofdpersonage.
Het appartement waarin Hilary Mantel me ontvangt is zo smetteloos dat ik de kop koffie die haar man me op een dienblaadje komt brengen (met chocolaatjes) niet durf aan te raken, bang om iets om te stoten. De schrijfster nodigt me uit in de zithoek met banken van besmettelijke stof en een laag tafeltje, en ik moet denken aan al het bloed dat in haar boeken vloeit, alle hoofden die worden afgehakt. Het contrast met het lichte tapijt, de orde waarin alles heel is en op z’n plek staat, kon niet groter zijn.
Het is nog oktober als Hilary Mantel me in haar Londense appartement ontvangt, The Mirror & the Light is nog niet gedrukt. Alles ademt die laatste stadia voor het verschijnen van een boek; de personages zijn voelbaar aanwezig, de drukproef torent op de eettafel, een intimiderende stapel papier.
Miljoenen lezers wereldwijd hebben er acht jaar reikhalzend naar uitgekeken: het derde deel van de trilogie over Thomas Cromwell, de man die in het zestiende-eeuwse Engeland de ongehoorde carrière maakte van berooide smidszoon tot de meest invloedrijke adviseur van de koning Henry VIII. Vanaf het moment dat hij in 1529 in de wandelgangen van het paleis zijn eerste woorden met de koning wisselde, groeide in hem het verlangen voet aan de grond te krijgen aan het hof. Door inzicht in wat mensen beweegt, raadselachtig zelfvertrouwen en vooral ook durf de koning niet alleen te dienen maar ook te weerspreken ging het bergop met zijn carrière.
Hij won het vertrouwen van Henry, en vergaarde stukje bij beetje invloed, rijkdom en titels. Tot de koning in de zomer van 1540 genoeg van hem had en hem liet onthoofden. De scène waarin Henry en Cromwell beiden weten dat het einde van het dienstverband – en dus van het leven van Cromwell – nabij is behoort tot de mooiste die ik ooit heb mogen lezen; een op het oog vertrouwelijk gesprek in de schemering, over hun beider vaders, over de beenmergpudding waar ze zo van hielden, over dat Henry dacht dat Cromwell alles voor hem zou kunnen oplossen, over dat dat niet zo is gebleken te zijn.
Twijfel
Tien jaar diende Thomas Cromwell de koning. Hij hielp hem het huwelijk met Catharina van Aragon, die hem geen zonen gaf, te ontbinden. Hij stond hem bij toen hij de banden met Rome doorsneed. Hij hielp hem van zijn tweede vrouw Anna Boleyn af, die de koning weliswaar Elisabeth maar geen zoon schonk. Verder onteigende Cromwell kloosters, ontmantelde hij heiligdommen, en hielp hij adellijke tegenstrevers van Henry via de Tower naar het schavot. Ook Thomas More werd slachtoffer van de ongenade van de koning, en dus ook van de smidszoon uit Putney.
Toch komt Thomas Cromwell uit de boeken van Mantel tevoorschijn als een man wiens lot je beweegt, wiens levenswandel je vergeeft en wiens einde je vreest. De vijf eeuwen tussen toen en nu vallen weg, en Hilary Mantel slaagt erin om van Cromwell een levend personage te maken dat overtuigt, ontroert en intrigeert. Tot op het schavot.
Zowel voor Wolf Hall als voor Bring up the Bodies, de eerste twee delen van de trilogie, kreeg Mantel de hoogste literaire prijs van Groot-Brittannië, de Man Booker Prize. Het was de eerste keer dat een schrijver twee keer met deze eer werd bekleed. Er kwam een BBC-serie en de Royal Shakespeare Company maakte een bewerking voor toneel.
Nu is het derde deel geschreven: The Mirror & the Light. Na vijftien jaar, waarin Hilary Mantel dag in dag uit met haar personage verkeerde, is het moment gekomen om hem te laten gaan. Dat dat niet meevalt, blijkt uit de gekrabbelde aantekeningen in de marge van het manuscript, die duidelijk maken dat er altijd twijfel blijft knagen, ook aan de grootsten onder ons.
‘Wanneer is een boek af?’ zegt Hilary Mantel. ‘Ik droom iedere nacht dat ik nog iets extra’s gevonden heb. Afgelopen nacht was ik in mijn droom aan de telefoon met mijn redacteur en ik vroeg of iedereen erg van streek zou zijn als ik nog een scène zou toevoegen. Het was zo echt dat ik vanmorgen in mijn arm moest knijpen om me ervan te overtuigen dat de scène die ik gedroomd had niet echt was, dat ik hem nooit geschreven had.’
Hongerig
Vijftien jaar geleden begon ze haar eerste boek met een scène waarin Thomas Cromwell door zijn vader in de smidse bijna dood werd geschopt. Nu, aan het eind van het derde boek ligt hij weer op de grond, deze keer voorgoed.
‘Ik heb een grote boog gemaakt,’ zegt ze. ‘Het begon met Thomas’ vader die hem tegen de grond sloeg en schreeuwde dat hij op moest staan. En nu ben ik geëindigd met een open vraag: hij ligt opnieuw op de grond, hij bloedt, hij merkt dat hij sterft... maar dan? Ik ben zelf niet zeker over een leven na de dood, maar voor hem stond het vast. Ik vond het belangrijk dat dat een plek kreeg in het boek.’
Een trilogie van duizenden pagina’s teruggebracht tot twee momenten van nederlaag. De eerste keer staat hij weer op, de tweede keer niet meer. Maar dat is niet het enige verschil. In de aanhef van het eerste boek beschrijft Mantel de laars van zijn vader, de stenen op de vloer van de smederij, de details om hem heen. De laatste scène, op het schavot, speelt zich veel meer in zijn geest af. We zijn van buiten naar binnen gegaan.
‘Dat klopt niet helemaal,’ zegt Mantel. ‘Terwijl hij sterft ziet hij wel degelijk zijn bloed vloeien. Maar hij denkt tegelijk ook dat het het rode gewaad van zijn mentor is, de kardinaal Wolsey die hij diende voor hij bij Henry kwam. En hij denkt: ik hoef alleen maar dat scharlaken te volgen. En dat voert hem naar zijn einde. Er is dus een directe zintuiglijke ervaring van wat hij meemaakt, seconde na seconde, die een echo vormt van het begin van de trilogie.’
Het zal menig lezer van het derde deel net zo vergaan als mij; dat ik mijn sympathie voor Cromwell nooit heb kunnen afschudden, al heeft hij voor Henry de meest vreselijke dingen gedaan. Het is niet zo dat Mantel dat allemaal verdoezeld heeft, integendeel. Het derde deel opent bijvoorbeeld met de scène dat Cromwell, als het hoofd van Anna Boleyn op het schavot ploft, eigenlijk maar aan één ding denken kan: zijn tweede ontbijt. Hij wilde met eigen ogen zien dat ze echt dood was, opdat ze hem niet in zijn dromen met een zwaard door de gangen van het paleis zou komen achtervolgen. Nu het gedaan was, was hij vooral hongerig.
Martelen
De eetlust als reactie op de dood, het zal de reactie van de overlever wel zijn, de levenslust van de winnaar, maar innemend is het allerminst. En toch, je hebt als lezer zoveel met die man meegemaakt, je vergeeft hem bijna alles. Je hebt gevoeld hoe hij door zijn vader is mishandeld, je was bij hem toen hij zijn vrouw en dochtertjes verloor, je hebt van nabij meegemaakt hoe hij kardinaal Wolsey tegen de stroom in trouw bleef en hoe hij als gewone jongen de minachting van de hertog van Norfolk weerstond. Ook al is hij in de laatste jaren van zijn leven een zwaarlijvige potentaat geworden, gecorrumpeerd door de macht, hongerig naar eten en titels; toch blijf je van hem houden. Hoe kan dat? Komt het doordat Mantel zelf aan zijn kant blijft staan?
‘Ik bewonder hem,’ geeft Mantel zonder voorbehoud toe. ‘Toen ik begon dacht ik: hij is slecht, maar hij is interessant. Toen kwam een fase waarin ik dacht: ik begrijp alles wat hij doet, en ook waarom hij het doet. Hij is soms meedogenloos, zoals alle mannen in zijn positie, maar dan weer is hij juist degene die de koning tempert. Hij kan geduldig zijn en onderhandelen. Toen dat tot me doordrong kwam de paniek: wat nou als hij niet slecht genoeg is? En ik begon me af te vragen wat hem was overkomen in zijn jeugd. Wat verbergt hij? Wat heeft hij meegemaakt dat hem maakte tot iemand die het zelfvertrouwen en de durf heeft om steeds weer de confrontatie met Henry aan te gaan en in zichzelf te blijven geloven. Ik zei tegen mezelf: als je in zijn positie zou zijn, wat zou jij doen om te overleven en te gedijen? Vanaf dat moment was het niet meer relevant of hij goed of slecht is. Natuurlijk – en dat is lastig voor de moderne lezer – hij heeft nu en dan ook laten martelen...’
Hilary valt stil en kijkt naar haar handen. Ze weet even niet wat te zeggen. Zo zal ze vaker hebben gezeten, vermoed ik, met lege handen oog in oog met Cromwell. ‘Dat vind ik het moeilijkste om mee te leven,’ zegt ze dan. ‘Maar ik denk dat ik het toch wel naar waarheid heb weergegeven: hij zal je proberen om te kopen, hij zal je proberen naar de mond te praten, hij zal proberen je voor de gek te houden, allemaal voordat hij je pijn zal doen.’
Roeping
Als ik haar vraag of ze hem zou willen ontmoeten als het mogelijk zou zijn, schudt ze van niet. Cromwell’s mentor kardinaal Wolsey wel (‘…vertel me alle roddels...’), zijn secretaris Ralph Sadler ook (‘...hoe was hij werkelijk…?’), maar het lijkt alsof ze een directe confrontatie met haar hoofdpersonage vreest.
‘Ja, waarschijnlijk wel,’ geeft ze toe. ‘Ik denk dat als je het idee had dat je iemand zou kunnen begrijpen, je niet drie romans over hem zou kunnen schrijven. Je wil dan toch iemand die een raadsel blijft, iemand die je in een spiegel wil vangen en houden.’ Ze lacht en wijst er bijna opgelucht op dat een ontmoeting niet erg waarschijnlijk is. ‘Maar, dat ik in een periode van vijftien jaar drie romans over hem geschreven heb kan je zien als mijn poging om hem te ontmoeten. Je bent als schrijver toch altijd op zoek naar het onuitputtelijke onderwerp, en hij is dat tot nu toe ook gebleken te zijn. Ik was al heel veel jaren van plan over hem te schrijven, en ik wist dat het de grootste uitdaging zou zijn van mijn schrijverschap. Een opgave die ik moest uitstellen tot ik ertegen opgewassen zou zijn. Toen ik er eindelijk aan begon en de eerste bladzijden van Wolf Hall schreef, had ik het idee: nu weet ik wat ik doe, ik weet hoe ik verder moet. Alsof alles wat eraan voorafgegaan was, eigenlijk voorbereiding was geweest. Ik had er het volle vertrouwen in dat ik mijn onderwerp gevonden had. Ik had een onderwerp gevonden dat me helemaal in beslag nam, waar je alles wat je weet in kwijt kan. Zo’n onderwerp zoek je je hele leven.’
Ze kijkt naar de drukproef die als een monument op tafel rust. ‘Er zijn boeken die ik van plan was om te schrijven, waarvan ik weet dat ik er geen tijd meer voor zal hebben en die dus ook nooit geschreven zullen worden. De meeste daarvan kan ik laten gaan. Met spijt in het hart, maar het kan. Maar als ik deze boeken over Cromwell niet had geschreven, dan zou ik maar een halve schrijver zijn geweest. Dan had ik niet gedaan waartoe ik in staat was.’ Ze aarzelt even, duwt dan twijfel opzij en zegt: ‘Dan had ik mijn roeping niet beantwoord.’
Voor OVT maakte Mathijs Deen een reportage over Hilary Mantel. Beluister het volledige interview van Matthijs Deen met Hilary Mantel hieronder terug.
Hilary Mantel: De spiegel & het licht (oorspr. The Mirror & the Light, vertaling Harm Damsma en Niek Miedema, uitgeverij Meridiaan. Verschijnt 6 mei. Ook de eerste twee delen, Wolf Hall en Het boek Henry, verschijnen in een nieuwe uitgave.