Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Pandemie in pakkend proza
In 1939 verscheen Katherine Anne Porters bundel Pale Horse, Pale Rider, vernoemd naar het autobiografische titelverhaal, dat zich afspeelt tijdens de Spaanse griep. Zinvol leesvoer tijdens een pandemie en het is nu ook verkrijgbaar in het Nederlands.
Zou het helpen als we het een coronaklassieker noemen?
Niet dat een werk van Katherine Anne Porter (1890-1980) dit soort marketingtrucs eigenlijk nodig zou moeten hebben, hoe bescheiden haar oeuvre, bestaande uit één roman en 26 verhalen, in omvang ook is.
Volgens criticus Robert Penn Warren waren haar verhalen ‘ongeëvenaard in de moderne fictie’. Edmund Wilson prees de ongekende ‘puurheid en precisie’ van haar taal. Terwijl V.S. Pritchett in een lyrische recensie van The Collected Stories of Katherine Anne Porter (1965) meende dat ze het ‘essentiële probleem’ van het korte verhaal had opgelost: ‘How to satisfy exhaustively in writing briefly.’
In kort bestek uitputtend bevredigen deed (en doet) ze dus. Met als gevolg dat ze voor die verzamelbundel in 1966 zowel de Pulitzer Prize als de National Book Award ontving. (Krap vier jaar nadat ze met haar roman Ship of Fools (1962), waaraan ze af en aan zo’n drie decennia werkte, op de rijpe leeftijd van 72 een daverende bestseller had afgeleverd.) En hoewel Porters stijl nauwelijks te imiteren bleek, zie je de invloed van haar mengeling van nuchterheid en lyriek, elegant gepolijst proza en toegankelijk toegepaste modernistische technieken wel degelijk terug bij jongere southern writers als Eudora Welty, Flannery O’Connor en Carson McCullers.
Een literaire heldin van literaire heldinnen, kortom, wier genie voor zich zou moeten spreken.
Waarom het titelverhaal van haar drieluik Pale Horse, Pale Rider (1939) dan toch in verband brengen met covid-19? In het volle besef dat dat best een maf anachronisme is?
Deels omdat je het wel degelijk pandemieproza kunt noemen.
Gedoemde romance
In de semiautobiografische ‘korte roman’, zoals Porter het zeventig pagina’s bestrijkende meesterwerkje zelf noemde, lezen we namelijk hoe vertelster Miranda Gay in 1918 als journaliste in Denver, Colorado werkt, net als Porter zelf. En hoe ze daar, eveneens net als de schrijfster, ternauwernood de Spaanse griep overleeft die de soldaat-op-verlof met wie ze een korte liefdesrelatie heeft uiteindelijk wél fataal wordt.
Porter is daarmee een van de weinige Amerikaanse literatoren die schreef over het virus dat zo’n 675.000 van haar landgenoten en vijftig miljoen mensen wereldwijd het leven kostte. Over een gedoemde romance in tijden van besmettingsgevaar, toen nog geen sterveling van social distancing had gehoord.
Geen wonder dus dat het verhaal door internettijdschriften als Slate, Lithub en The Los Angeles Review of Books naar voren werd geschoven als lockdownleestip voor wie eens iets anders wilde dan dystopische usual suspects als Albert Camus’ De pest (1947), Stephen Kings The Stand (1978) of die virusthriller van Dean Koontz, The Eyes of Darkness (1981), waarover een jaar geleden opgewonden werd vastgesteld dat de plaatsnaam ‘Wuhan’ erin voorkomt.
Maar naast inhoudelijke redenen speelt ongetwijfeld ook de zendingsdrang van de dienstdoende verslaggever(s) een rol.
Want Porter mag nog zo’n grote naam zijn, in bijna al die stukken in de vs werd, al dan niet in een bijzin, betreurd dat ze nog maar zo weinig gelezen wordt. En in Nederland werd haar werk überhaupt nauwelijks vertaald: na die ene succesroman, Het narrenschip (1962), duurde het tot 1988 voor het bloemlezinkje Middagwijn en andere verhalen verscheen. Terwijl haar magnum opus uit 1939 pas nu, 82 jaar na dato, eindelijk in het Nederlands verkrijgbaar is als Vaal paard, vale ruiter.
Hermann Göring
Helemaal nieuw is Porters status van Ongelezen Grootheid niet, trouwens. Truman Capote voerde haar in zijn onvoltooide sleutelroman Answered Prayers (1986) niet voor niets op als de literaire grande dame Alice Lee Langman, wier ‘gerechtvaardigde faam’ was gebaseerd op vier karige titels, die louter door academici en fijnproevers op waarde werden geschat. Wat volgens Capote ook voorál zo moest blijven, wilde de schrijfster niet uit de gunst raken bij beursverstrekkers en jury’s van literaire prijzen: ‘Zoals circusdwergen hun broodwinning verliezen zodra ze een paar centimeter groeien, zo was juffrouw Langman zich er immer van bewust dat haar prestige in zou storten als het gewone publiek haar begon te lezen.’
Naar verluidt speelde Katherine Anne Porter de rol van glamoureuze diva van de letteren zó overtuigend dat je weleens vergat dat het eigenlijk om haar boeken ging. (Een beetje zoals Capote in zijn nadagen, eigenlijk.) Dat ze geweldige korte verhalen schreef, zal haar latere bereik geen goed hebben gedaan. (Bij nader beschouwing bleek die ene roman, een allegorie op de opkomst van het nazisme, over een bonte stoet passagiers die anno 1931 in een passagiersschip van Mexico naar Duitsland reizen vooral saai en oeverloos.) En misschien speelde ergens ook wel mee dat haar kleurrijke levenswandel minder fraaie zijpaden kende.
Zo had ze niet lang voor de Tweede Wereldoorlog een afspraakje met Hermann Göring, waarna ze teleurgesteld was dat hij nooit belde om een tweede te maken. En sommige van haar opvattingen over het leven op slavenplantages waren zelfs in haar weinig woke tijd bepaald twijfelachtig.
Rijke bron
Maar tegelijkertijd was diezelfde biografie, vol avontuurlijke intermezzo’s en onverwachte wendingen, een rijke bron om uit te putten.
Op 15 mei 1890 geboren als Callie Russell Porter in het gehucht Indian Creek, Texas kende ze het straatarme boerenleven waar ze over schreef van nabij, en hoorde ze later de romantische verhalen over het Oude Zuiden van grootmoeder Catherine Ann, die haar deels opvoedde nadat haar moeder op haar tweede overleed. Het huwelijk met John Henry Koontz, telg uit een rijke ranchersfamilie die haar op haar zestiende schaakte en al gauw losse handjes bleek te hebben, was de eerste in een lange reeks stormachtige relaties en vaak kortstondige echtverbindingen. (‘Ik heb geen verbórgen huwelijken,’ grapte Porter ooit in een interview. ‘They just sort of escape my mind.’) En nadat ze vanaf 1917 als journaliste en schrijfster begon te werken, kwam ze onder meer terecht in de bohemienkringen van Greenwich Village, in Mexico, tijdens (en na) de mislukte revolutie, en in het Parijs en Berlijn van het interbellum.
Cadeautje!
Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Over veel van die ervaringen schreef ze prachtig. Lees over laatstgenoemde periode bijvoorbeeld ‘The Leaning Tower’ (1944). Het klassiek geworden Mexicaanse verhaal ‘Flowering Judas’, over een jonge Amerikaanse die eindeloze versierpogingen van de pompeuze revolutionair Braggioni te verduren krijgt. Of die twee andere nu vertaalde ‘korte romans’, ‘Oude sterfelijkheid’ en ‘Noenwijn’. Het eerste een eerste kennismaking met Miranda Gray, die zich tussen 1885 en 1912 los probeert te maken van romantische familielegendes rond Southern Belle Tante Amy; het tweede een perfect opgebouwd Grieks drama in zakformaat, spelend op een Texaanse melkboerderij aan het eind van de negentiende eeuw, waar rond een mysterieuze Zweedse knecht een tragische wervelstorm van moord, schuld en boete opsteekt.
Argeloosheid
Maar hét verhaal blijft ‘Vaal paard, vale ruiter’. Zoals het overleven van de Spaanse griep voor de schrijver ook dé ervaring was, vertelde ze in in 1963 in The Paris Review. Eentje die haar leven in tweeën deelde: ‘Zodat alles ervoor een soort me opmaken voor dat moment werd, en ik erna op een vreemde manier veranderd was.’
Ze voelde zich zo vervreemd van alles, dat het lang duurde voor ze het ‘gewone leven’ weer op kon pakken. En, een sprookjesdetail dat ze wijselijk niet gebruikte toen ze erover schreef: haar gitzwarte haar was tijdens haar ziekbed spierwit geworden.
Wat ze wel beschreef is de luchtige argeloosheid waarmee mensen zo’n pandemie in stommelen. ‘Het is een soort pest, blijkbaar,’ zegt Miranda ergens over die ‘rare nieuwe ziekte’. ‘Zoals in de middeleeuwen. Heb je ooit zó veel begrafenissen gezien?’
Antwoord van ‘haar’ soldaat, Adam: ‘Nooit. Nou ja, we moeten maar sterk zijn en het niet krijgen.’
Waarna ze samen gaan dansen, een toneelstuk bezoeken, uit eten gaan…
In een ijldroomscènes probeert Miranda, eenmaal wél besmet, op een paard uit haar jeugd te vluchten voor de Dood, die haar bekijkt ‘met nietszeggende ogen, de lege starende blik van karakterloze kwaadaardigheid, die geen bedreigingen uit en zijn tijd geduldig af wacht’. Waarna Katherine Anne Porter je zelfs laat voelen hoe het is als die tijd daar lijkt, maar je op het nippertje wordt gered door ‘een minuscule, fel brandende kern, opgebouwd uit één enkel motief: de koppige wil om te leven’.
De ontnuchtering daarna?
Laten we daar nu maar niet over uitweiden.
Dan kunnen we Vaal paard, vale ruiter misschien verkopen als de herkenbare, hoopvolle coronaklassieker die het bíjna is.
Katherine Anne Porter
Vaal paard, vale ruiter
Vertaling Molly van Gelder
Uitgeverij Atlas Contact