Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Het ei van Ferdinand Columbus
In 'De gezonken verzameling van Ferdinand Columbus' vertelt Edward Wilson-Lee het verhaal van de buitenechtelijke zoon van Christoffel Columbus. Deze Ferdinand legde vijf eeuwen geleden het fundament voor de moderne bibliotheek.
Vanaf 9 mei 1502 beleefde de toen dertienjarige Hernando Colón (1488-1529) de misschien wel meest avonturenromanrijpe episode in wat je verder ook geen onbewogen bestaan kunt noemen. De bijna twee jaar, namelijk, dat hij als bemanningslid deelnam aan de vierde en laatste trans-Atlantische expeditie van zijn vader, die in Genua werd geboren als Christoforo Colombo, in het Spaans wordt aangeduid als Cristóbal Colón, maar hier toch het meest bekend is gebleven als Christoffel Columbus (1451-1506).
Die ontdekkingsreis begon vanuit de haven van Cadix, met een vloot van vier schepen en circa 140 zielen, en liep uit op een enerverend debacle. Hernando, die we hierna Ferdinand Columbus zullen noemen, was getuige van verwoestende orkanen. Hij leed schipbreuk, zag een poging een nederzetting te stichten in het huidige Panama stranden in bloedvergieten en muiterij, en moest uiteindelijk samen met zijn vader, de ooit glorieuze ‘admiraal der Oceaanzee’, maandenlang overleven op een scheepswrak voor de kust van Jamaica, hongerig en door vrijwel iedereen verlaten. Ontnuchterende ontberingen, zou je denken.
Maar in de beschrijving ervan in de meesterlijke historische studie De gezonken verzameling van Ferdinand Columbus van Edward Wilson-Lee komt ook dat ene voorval voorbij waarvan je geneigd bent te geloven dat dit het verdere leven van de jongere Columbus moet hebben bepaald.
Twintig man waren achtergebleven op wat er restte van het schip de Capitana, voornamelijk lieden die te ‘ziek, zwak of misselijk’ waren om zich bij de muiters aan te sluiten en ook te vertrekken, in kano’s die zij een inheemse stam afhandig maakten. Van diezelfde stam, de Taíno’s, waren de Columbussen afhankelijk voor hun voedsel. Terwijl de ‘handel’ met hen juist vrijwel was stilgevallen, aangezien wat de Spanjaarden in ruil te bieden hadden beperkt was. (‘Er zijn natuurlijk grenzen aan het aantal valkenbellen, koperen pijlpunten en glazen kralen waar een nieuwsgierige Taíno zijn zinnen op zet,’ aldus Wilson-Lee.) De situatie leek uitzichtloos.
Boekenkennis
Tot Christoffel op 29 februari 1504 de meest vooraanstaande mannen van het eiland uitnodigde, en waarschuwde dat zijn toornige God hen zou straffen met hongersnood en pestilentie als ze bleven weigeren ‘eerlijk handel te drijven met de christenen’.
‘Als bewijs, profeteerde Columbus, zou Gods woede nog diezelfde avond te maan verslinden.’
Hoongelach was aanvankelijk zijn deel. Maar zodra de baai even later daadwerkelijk in diepe duisternis werd gehuld, kwamen doodsbange Taíno’s hem ‘in drommen’ smeken een goed woordje te doen bij zijn Opperwezen. De admiraal stemde toe, en kon even later tot ieders opluchting melden dat ook het heidense volk beschermd zou worden, ‘mits zij de christenen bevoorraadden met alle benodigde proviand’. Verklaring voor dit staaltje profijtelijke helderziendheid?
Christoffel had aan de hand van een astronomisch boekwerkje in zijn hut, Abraham Zacuto’s Ephemerides (eeuwigdurende almanak), het exacte moment kunnen berekenen waarop zich een maansverduistering zou voordoen.
Voor Ferdinand zal het het beeld hebben bevestigd van zijn vader als mythische held dat hij de rest van zijn leven zou blijven uitdragen. En, misschien belangrijker, het doordrong hem voorgoed van de kracht van boekenkennis.
Vasthoudende halfgod
Om met de vaderverering te beginnen: ondanks het feit dat hij een buitenechtelijk kind van de ontdekkingsreiziger was, was de band tussen Ferdinand en Christoffel altijd opmerkelijk hecht. De laatste erkende hem onmiddellijk en liet hem van jongs af aan ten volle profiteren van zijn aanzien en connecties. (Zo zorgde hij er onder meer voor dat de kleine Ferdinand in de hofhouding van het koninklijke paar Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castillië terechtkwam, als page van kroonprins Johan.) Dat hij hem en niet zijn wettige erfgenaam Diego op een expeditie meenam, is ook veelzeggend. En Ferdinand ontpopte zich op zijn beurt dus tot een ware evangelist in het prediken van Christoffels uitstekendheid.
Als jongen schreef hij al mee aan het wonderlijke Het boek der profetieën (1504), waarin zijn vader talloze Bijbelpassages aanhaalde om te ‘bewijzen’ dat zijn ontdekking van de Nieuwe Wereld onderdeel was van de voorzienigheid en hijzelf feitelijk een soort Messiaanse aankondiger was van de naderende Apocalyps, geleid door goddelijke visioenen. Later verzweeg Ferdinand die megalomane ideeën wijselijk in de pas na zijn dood gepubliceerde hagiografie Leven en verrichtingen des admiraals (1571), waarin wel meer met de mantel der liefde werd bedekt. Van zijn vaders aanvankelijk overtuiging dat hij in 1492 het Verre Oosten had bereikt (hij zag Cuba aan voor Cipangu, het huidige Japan) tot diens poging ‘een handeltje in Taíno-slaven op te zetten’.
Alles om hem maar te presenteren als de vasthoudende halfgod die meetgegevens, klassieke geschriften, reisverslagen van andere Atlantische zeevaarders en eigen waarnemingen combineerde, en zo tot zijn gevierde ontdekkingen kwam. Een personage dat als ‘bedachtzame en methodische informatievergaarder’ veel meer op Ferdinand zelf dan op diens vader lijkt, merkt (duo)biograaf Wilson-Lee terecht op.
Scabreuze pareltjes
Want een tweede belangrijke pijler van Ferdinands levensbeschrijving is zijn ontwikkeling als humanistisch intellectueel en wat je zijn visionaire vorm van bibliomanie zou kunnen noemen.
Vooral na het overlijden van zijn vader, in 1506, begon Ferdinand namelijk door heel Europa te reizen, met een sterke voorkeur voor de steden Antwerpen, Rome, Venetië, Londen en Parijs – ‘de vijf steden die een centrale rol vervulden in de boekdrukkunst’ en de handel in boeken tijdens de renaissance. Bij elk bezoek kocht hij stapels en stapels drukwerk, soms vele honderden exemplaren tegelijk, terwijl hij vooral onbeduidender handelaren een welbeschouwd duizelingwekkende zoekopdracht gaf.
Feitelijk wilde hij namelijk álles bijeenbrengen. De geleerde werken van, pakweg, Erasmus of Thomas More, die hij overigens beiden ontmoette, maar ook (of eigenlijk: voorál) het soort publicaties waar andere verzamelaars en bibliotheken hun neus voor ophaalden. Obrecillas (‘kleine, goedkope werkjes’), variëren van éénbladige liedteksten van de nieuwste ballades en al dan niet satirische pamfletten tot scabreuze pareltjes als Het verhaal van de blondine en de brunette of rijkelijk geïllustreerde ‘erotisch-mystieke fantasieverhaal Hypnerotomachia Poliphili (1499), waarvoor hij in 1512 een klein fortuin neertelde.
Meer dan 15.000 titels vergaarde hij uiteindelijk. Een verzameling die we binnen dit bestek net zo min recht kunnen doen als de verzamelaar ervan, of het meeslepende boek dat Edward Wilson-Lee over hem schreef. Er blijft nauwelijks ruimte over om te noemen dat Ferdinand ook nog een geografische encyclopedie van Spanje samenstelde, vroege landkaarten van de moderne wereld hielp ontwerpen en waarschijnlijk Europa’s allereerste botanische tuin inrichtte. (Heerlijk triviaweetje: hij was ook de allereerste die zijn boeken verticaal op planken zette!) Of om goed te laten uitkomen hoe knap en Wilson-Lee, als professor in literatuur uit de middeleeuwen en renaissance aan Cambridge gespecialiseerd in ‘boeken, bibliotheken en reizen’, naast de vervlochten levensverhalen van vader en zoon Columbus de (cultuur)historische achtergronden van hun tijd schetst.
Zoekmachine
Maar goed, terug naar die duizelingwekkende boekenberg. Tegen het eind van zijn leven had Ferdinand daar grote ambities mee. Ze zouden samengebracht worden in een speciaal te bouwen tempel, waar al te begerige lezers met complexe traliewerken van de boeken gescheiden zouden worden, zodat die wel te raadplegen maar niet te stelen zouden zijn. Maar het meest revolutionair was het ordeningssysteem dat hij voor ogen had. Een systeem waarbij ingenieuze indexen en zelfbedachte hiëroglyfen kwamen kijken, maar bovenal drie gigantische catalogi: het Boek der stoffen, het Boek der excerpten en de Tafel der auteurs en wetenschappen. ‘De verspreiding van die catalogi zou een onbeperkt aantal lezers in staat stellen door de bibliotheekcollecties te navigeren.’ Te zoeken op trefwoorden en, aan de hand van kundig gemaakte samenvattingen, relevante van irrelevante titels te scheiden.
Een borgesiaans plan, waaraan voor zijn dood een begin werd gemaakt, maar dat daarna feitelijk tergend langzaam schipbreuk leed. De Biblioteca Columbina werd ondergebracht in een vleugel van de kathedraal van Sevilla, viel ten prooi aan verwaarlozing en de vernietigingen van de inquisitie, en tegen de tijd dat er nog 4000 titels resteerden, was er van de droom van een tralietempel gevuld met alle raadpleegbare kennis ter wereld weinig over.
Maar, suggereert Wilson-Lee, ondertussen werd hier wel het fundament voor de moderne bibliotheek gelegd. Sterker, met zijn drie catalogi ‘had Ferdinand een zoekmachine ontwikkeld’. Waar de vader de wereldzeeën verkende, schiep zijn vergeten zoon een vroege voorloper van Google! Hier krijgt hij eindelijk het erudiete heldenepos dat hij verdient.
Edward Wilson-Lee
De gezonken verzameling van Ferdinand Columbus
Oorspronkelijk The Catalogue of Shipwrecked Books
Vertaling Hans van Riemsdijk