In de tram naar huis mauwde hij hard.
‘Wat is er met hem?’ vroeg de tram.
‘Ik heb hem net uit het asiel gered,’ zei ik trots.
‘Ach wat zal hij dankbaar zijn,’ zei de tram.
Na wat wennen mocht hij op pad. Samuel hield van op pad gaan en knuffelen. Met mij, maar ook met alle mensen op straat. Dat zag ik als ik hem op straat tegenkwam. Dan deed hij alsof hij mij niet kende en knuffelde met voorbijgangers. Ik vond Samuel wat ondankbaar. Hij kwam steeds minder vaak thuis, en op een bepaald moment helemaal niet meer.