Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Niet gezellig, wél belangrijk
In het Rijksmuseum gaat de tentoonstelling 'Slavernij' in première, samen met een documentaire over het maakproces. Stephanie Archangel, junior conservator geschiedenis bij het Rijks, ging met de VPRO Gids in gesprek over blinde vlekken, pijnlijke termen en de geesten van haar voorouders. ‘Ook ik generaliseer, dat hoort bij mens-zijn.’
In de documentaire Nieuw licht: het Rijksmuseum en de slavernij zien we Stephanie Archangel hard aan het werk met haar drie medeconservatoren bij het maken van de langverwachte tentoonstelling Slavernij. Een thema dat tot nog toe alleen onder de oppervlakte aanwezig was in het museum: in de vorm van onbenoemde zwarte bedienden in de marges van zeventiende-eeuwse schilderijen bijvoorbeeld, maar ook als de oorzaak van al die pracht en praal uit de – langzamerhand steeds minder onschuldig blinkende – Gouden Eeuw. Zo werden Rembrandts Marten en Oopjen bijvoorbeeld deels rijk via de suikerplantages. Tijd dus om de slavernij, hoe pijnlijk ook, vol in het licht te zetten en de destijds tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen hun menselijkheid terug te geven.
Stephanie Archangel (1985) is, naast conservator, lid van de Werkgroep Terminologie van het Rijksmuseum, die – ook los van de slavernijtentoonstelling – bezig is met een enorm project: de begeleidende bordjes naast de duizenden werken in het Rijks ontdoen van achterhaalde, beledigende en onvolledige teksten. Hoe doe je dat? En hoe pak je dat aan, een tentoonstelling over zo’n beladen thema als de slavernij? We spraken Archangel er in aanloop naar de expositie over.
Archangel: ‘Ik zei meteen ja, ik heb geen seconde getwijfeld. Maar ik zag er ook tegenop, omdat ik weet wat werken aan zo’n project met zich meebrengt qua emotionele bagage. Eerder werkte ik op de afdeling educatie bij het Joods Historisch Museum aan de tentoonstelling Joden in de Caraïben, en dat viel me heel zwaar. Ik ben zelf opgegroeid op Curaçao, mijn voorouders werden tot slaaf gemaakt. Daardoor is het soms heel moeilijk om afstand te nemen, om het niet elke dag met je mee te dragen. Want het zijn geen leuke ontdekkingen die je doet, je hebt het over mensen die tot object zijn gemaakt, die als niet-mensen zijn behandeld. Dat is gewoon keer op keer een shock; ook al weet je dat de feiten zo liggen, you can’t wrap your head around it. En dat gevoel moet je dan ook nog terugbrengen tot: oké, hoe maak ik dit voor een breed publiek begrijpelijk? Die wisselwerking kost veel energie. Een tentoonstelling over de bloemschilderkunst in de zeventiende eeuw was vele malen gezelliger geweest, laat ik het zo zeggen. Maar ik ben ook heel blij en dankbaar dat ik dit kan doen, dat ik nu veel meer weet over waar ik vandaan kom. En om onderdeel te zijn van dit moment: de eerste tentoonstelling over slavernij in ons nationale museum.’
‘Nee, discussies klinkt veel te hard. Je bent één team en je helpt elkaar met je blinde vlekken. En die heb ik net zo goed; ook ik generaliseer, dat hoort bij mens-zijn. Je vult elkaar aan vanuit meerdere gebieden: niet alleen achtergrond, maar ook gewoon expertise. En je houdt elkaar scherp wat betreft taal en perspectief, maar ook bijvoorbeeld qua welke bronnen je gebruikt. Zo heeft Valika Smeulders, ons nieuwe hoofd geschiedenis, ervoor gezorgd dat we veel meer met orale bronnen zijn gaan werken dan we gewend waren. Want tot slaaf gemaakte mensen mochten niets verzamelen en konden zelden lezen en schrijven, omdat dat verboden was. Dan heb je relatief weinig objecten om die geschiedenis tastbaar te maken, en wordt de uitdaging: hoe presenteer je orale bronnen in het museum?’
‘Ja, daar waren we ontzettend blij mee, dat iemand ons die boei schonk. En tegelijkertijd is het een verschrikkelijk object, waardoor je eigenlijk niet kan zeggen dat je er blij mee bent. Maar het is ook gewoon mijn vak, dus het eerste wat ik ga doen is onderzoeken: hoe werkt dit, hoe zit dit ding in elkaar? Heel feitelijk en afstandelijk, en daarna denk ik dan weer: is dat niet heel erg dat ik zo afstandelijk met dit ding omga, terwijl hier gewoon mensen in vast hebben gezeten? Dat is dus het lastige, het dubbele van het maken van deze tentoonstelling. En dan is vervolgens weer vraag: hoe ga je dit presenteren? We mogen in een museum niets op de vloer neerzetten, omdat we zo’n object goed moeten conserveren. Dus we moeten het ergens op leggen, maar komt dat dan misschien over alsof je dat ding op een voetstuk zet, op een podium? Dat wil je ook weer niet. Zo ben je dan heel lang met elkaar in gesprek: hoe kunnen we dit nou het beste tonen? Je wilt zo’n heftig ding ook niet op zo’n manier op zaal plaatsen dat mensen denken: oké, jeetje, ik loop maar even door.’
‘Door niet de cijfers en feitjes en de geschiedenis van de WIC en de VOC centraal te stellen, maar juist de geschiedenis van de mensen: de mensen in slavernij en de mensen die daarvan geprofiteerd hebben, de mensen die onderdeel van dat systeem zijn geweest. We hebben uiteindelijk gekozen voor tien hoofdpersonen. En dan was per persoon de vraag voor ons: welke objecten kunnen het beste dit verhaal representeren? De hoofdpersoon naar wie ik het meeste onderzoek heb gedaan is João, een tot slaaf gemaakte man op de suikerplantage in Nederlands Brazilië.’
‘Tja, als je voor een publiek staat met alleen maar met knikkende hoofden, wat heb je dan toegevoegd? Laat ik het zo zeggen: ik vind het helemaal niet erg om in een kamer te staan met mensen die het niet met me eens zijn. Mijn taak als conservator is om te argumenteren dat het anders kan. En of mensen dat vervolgens overnemen, is een persoonlijke keuze. Maar al is het maar één iemand die dat aan het einde doet, dan vind ik het al de moeite waard om daar gestaan te hebben. Het is trouwens niet zo dat wij als Rijksmuseum per se vooroplopen: de NOS is in 2018 al begonnen met “wit” in plaats van “blank”, bijvoorbeeld. We hebben bij het Rijks nu vijf jaar de Werkgroep Terminologie, daarmee komen we elke twee weken samen.
Maar het duurt nog héél lang voor we alle bijschriften van alle werken doorgenomen hebben. Want je moet echt per geval helemaal opnieuw kijken en een inschatting maken of het wel of niet kan. Neem de term “indiaan”: soms is die heel makkelijk te vervangen door de naam van het volk, of je zegt “oorspronkelijke bewoners van”. Maar dan kom je dus een tekening tegen van een jongetje dat verkleed is als “indiaan”, tja… Het is elke keer weer opnieuw inschatten, onderzoeken, bellen, regelen. Kun je de namen van de mensen die erop staan ergens vinden en daar de beladen term door vervangen?
Het is echt maatwerk. En het Rijksmuseum heeft tegenwoordig bezoekers van over de hele wereld, daardoor verandert het perspectief. We hadden bijvoorbeeld een schotel, waarbij stond: “Op weg naar Azië raakte VOC-schipper Dirck Hartogh uit koers en ontdekte zo de Australische westkust”. Een Australische bezoeker reageerde toen met: als je met ontdekt bedoelt “as one may find a restaurant in Amsterdam”, oké, maar als je bedoelt dat hij de eerste was, dan kun je ook wel aangeven dat de oorspronkelijke bewoners duizenden jaren eerder de Australische westkust al hadden “ontdekt”. Zo’n bordje blijkt dan helemaal vanuit ons Nederlandse perspectief geschreven te zijn, en dat werkt dus niet meer. Wat het vermelden van huidskleur betreft is het voortdurend wikken en wegen: is het überhaupt nodig om die kleur te benoemen, wat voegt het toe? We proberen daarin steeds consequent te zijn. Neem bijvoorbeeld deze foto uit Suriname, waarbij Portret van een zwart kindermeisje met twee blanke kinderen stond. Daar staat nu Portret van een Afro-Surinaams kindermeisje met twee Europese kinderen.’
Laten we nog een aantal werken bekijken die u in de Werkgroep Terminologie hebt behandeld, u hebt er een paar meegenomen. Opvallend is een werk van Theo Daamen, dat relatief kort geleden – in 1981 – nog ‘Studie met kopjes van een negermeisje’ als bijschrift had.
‘Ja, terwijl de kunstenaar zelf nota bene had geschreven Maureen, donderdag, 10 uur. Die titels zijn ooit bedacht door conservatoren toen er nog geen digitaal systeem was; er was zo’n kaartjessysteem, weet je wel, en conservatoren probeerden daarom zo expliciet mogelijk te zijn in wat je op het werk zag. Dat systeem is er niet meer, maar we zitten nog wel met die beschrijvingen. Nu is het gewoon Vier studies van Maureen.’
‘Dit werk kwam in 1922 het museum binnen als Indisch type. In de jaren zeventig is dat door een conservator in Negerinnetje veranderd. Nadat mensen het museum hadden geschreven dat ze hier, uiteraard, aanstoot aan namen, is het in 2015 aangepast naar Jonge vrouw met waaier. Vorig jaar heeft mijn collega Lisa Lambrechts uitgezocht dat dit meisje Isabella heette en het schilderij ook, dus voortaan heet het gewoon zo. Ik heb nu ook verschillende foto’s van haar gezien: sommige blij, andere droevig. Ineens zie je dat meisje echt tot leven komen en denk je: whoa, zij heeft bestáán.’
‘Zij zijn als marrons nazaten van de mensen die vluchtend op de kaart staan, dus zij kijken terug in de geschiedenis: naar een directe lijn, naar hun voorouders. Voor mij voelt dat iets anders, want ik kom uit Curaçao. Er zijn heel weinig tot slaaf gemaakte mensen die daarvandaan konden vluchten, geen eigenlijk. Op Curaçao is wel ook een opstand de kop ingedrukt: heel gewelddadig, alle botten van die mensen werden gebroken. Dat is de orale geschiedenis die ik meedraag: van geesten die op zoek zijn naar hun been, of die de zee in zijn gesprongen. Niet van geesten die de vrijheid hebben gevonden. Maar om terug te keren naar die kaart, ik heb hem meegenomen omdat bij zo’n verhaal terminologie ook zo ontzettend belangrijk is. Er stond bijvoorbeeld bij dat deze tot slaaf gemaakte mensen “wegliepen”. Dat is een veel te milde term, want die mensen vluchtten: ze renden voor hun leven.’
‘Hier stond geen aanstootgevende term in de beschrijving, maar er werden wel mensen uitgewist: de twee Indonesische bedienden op rechts, zij werden niet genoemd. Op onze tentoonstelling kijken we juist wel naar hen: de jongen met de vlag in zijn hand is namelijk een van de tien hoofdpersonen van onze tentoonstelling. We zijn erachter gekomen dat hij mogelijkerwijs Surapati is. Dat is anno nu een nationale held in Indonesië: een verzetsstrijder tegen de VOC. En eerst een tot slaaf gemaakte bediende van deze Nederlandse familie Cnoll dus. Een van de grote ontdekkingen van deze tentoonstelling is dat er ook in de Oost veel slavernij heeft plaatsgevonden. Ook daar werden mensen ontvoerd, ontheemd en tot slaaf gemaakt. Dat vond ik heftig om te horen, ik had geen idee dat we op zo’n vergelijkbare manier een gedeeld verleden hadden.’
U hebt ook een schilderij uit 1665 van Jacob Coeman meegenomen, daarop zien we de familie Cnoll. Vertel.
‘Hier stond geen aanstootgevende term in de beschrijving, maar er werden wel mensen uitgewist: de twee Indonesische bedienden op rechts, zij werden niet genoemd. Op onze tentoonstelling kijken we juist wel naar hen: de jongen met de vlag in zijn hand is namelijk een van de tien hoofdpersonen van onze tentoonstelling. We zijn erachter gekomen dat hij mogelijkerwijs Surapati is. Dat is anno nu een nationale held in Indonesië: een verzetsstrijder tegen de VOC. En eerst een tot slaaf gemaakte bediende van deze Nederlandse familie Cnoll dus. Een van de grote ontdekkingen van deze tentoonstelling is dat er ook in de Oost veel slavernij heeft plaatsgevonden. Ook daar werden mensen ontvoerd, ontheemd en tot slaaf gemaakt. Dat vond ik heftig om te horen, ik had geen idee dat we op zo’n vergelijkbare manier een gedeeld verleden hadden.’
‘Voor deze kapmessen hebben we twee etiketjes geschreven. Eén beschrijft het kappen van suikerriet, hoe gevaarlijk zo'n kapmes was en dat het voor snijwonden zorgde bij de mensen die zo’n mes gebruikten. Het andere bordje legt uit dat deze kapmessen van een schip kwamen dat in de negentiende eeuw onderweg naar de suikerplantages in Suriname schipbreuk leed. Alles uit dat schip is naar boven gehaald, en daardoor krijg je een goed beeld van wat er allemaal naar de kolonie toe ging. Dat werd dus eigenlijk allemaal, van spijkers tot gereedschap tot levensmiddelen, in Nederland geproduceerd en vervolgens vervoerd naar Suriname. Misschien heb je als witte Nederlander het idee dat jouw voorouders geen rol speelden in het slavernijverleden, omdat ze er geen rijkdommen aan overgehouden hebben. Maar zo’n ijzersmid die spijkers maakte was ook onderdeel van het slavernijsysteem. Dat willen we met die twee verschillende perspectieven op het kapmes laten zien.’
‘Ja, dat is heel grappig. Voor mij is dat echt de omgekeerde wereld, ik kan me er niks bij voorstellen. Want we gaan toch altijd op zoek naar mensen die op ons lijken en in die hele Eregalerij van het Rijksmuseum is de énige zwarte persoon die jongen: tuurlijk zie ik hem! Maar ja, als je wit bent en niet gewend bent er op die manier naar te kijken… Dat die jongen in de documentaire Nieuw licht uiteindelijk wordt nagespeeld en tot leven komt, vond ik wel bijzonder. Mooi dat hij ons ineens aankijkt, dat juist hij nu centraal staat.’
‘Nou ja, Ida Does is gewoon een hele goeie documentairemaker, dus op een gegeven moment vergeet je dat ze er is. Dan is ze er gewoon bij, als fly on the wall. Maar het is wel heel spannend natuurlijk, zo’n inkijk achter gesloten deuren. Je bent gewoon aan het werk, je speelt geen rol. Ik ben al wel vaker op tv geweest, als expert in de Avrotros-serie Historisch bewijs: daar ben ik ook gewoon mezelf, maar je doet een scène wel opnieuw als het niet goed is – dat kon nu niet. Gelukkig is het resultaat geslaagd, vind ik. Ook mooi hoe Ida de personages van de schilderijen tot leven laat komen. Zoals die jongen van dat schuttersstuk dus, maar ook Sapali: een tot slaaf gemaakte vrouw die ontsnapt met rijst verstopt in haar haar. Stel je voor, dacht ik tijdens het kijken, hoe vet het zou zijn als ze dit in het Rijksmuseum zouden opnemen? En toen zoomde de camera uit en zag ik opeens dat het gewoon inderdaad hier gefilmd was, in de Eregalerij. Het ontroerde me. Iets wat ik ook had toen er daar tijdens de afgelopen Nacht van de Geschiedenis de performance Voices from Letters te zien was in het Papiaments. Dat die taal, die ik al mijn hele leven hoor en spreek en die al eeuwen gesproken wordt in het Caraïbisch gebied, hardop klonk in het Rijksmuseum, dat die de ruimte kreeg… Ja, jeetje. Daar word je toch gelukkig van?’
De tentoonstelling Slavernij van het Rijksmuseum is vanaf vrijdag 12 februari te bezoeken, mits de coronaregels het toelaten (zie ook: rijksmuseum.nl).
Nieuw licht: het Rijksmuseum en de slavernij
NPO 2, maandag 20.25-21.25 uur
Cadeautje!
Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →