Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Kuifje in omroepland
Harry de Winter presenteerde dit jaar (2022) het laatste seizoen van zijn muziekprogramma Wintertijd. In de slotaflevering zijn de rollen omgedraaid en wordt hij geïnterviewd door Jeroen Pauw. ‘Ik ben altijd een muziekgek geweest, geen televisiekijker.’
Op 9 april wordt het programma Wintertijd voor de allerlaatste keer uitgezonden. Noodgedwongen, want presentator Harry de Winter (Oss, 1949) – tevens de oprichter van televisiefabriek IDTV (Lingo, Oud geld, Pleidooi) – is ongeneeslijk ziek. In Wintertijd nam hij met een kleine 180 prominente gasten de soundtrack van hun leven door. Ditmaal zijn de rollen omgedraaid: op televisie wordt De Winter uitgeluid door Jeroen Pauw, die hem vraagt terug te blikken aan de hand van de muziek die hem na aan het hart ligt.
De Winter: ‘Nee, daar ga ik niet heen. Als het in TivoliVredenburg of Paradiso was misschien wel. Ik interviewde Mick Jagger ooit en vroeg hem of hij nog steeds “Satisfaction” zou zingen als hij 65 zou zijn. Hij gaf me een klap en riep: “Are you crazy? Never!” Leuk dat ze nog optreden, maar ik hoef ze niet meer te zien. Het is een bejaardeninstelling geworden.’
‘Mick is bijna tachtig!’
‘Mwah, niet echt. De laatste keer is alweer een paar jaar terug. Door corona was er ook niets. Tien jaar geleden ging ik met mijn vriend Robert ten Brink naar een geheim concert van Coldplay in de Melkweg, maar na drie nummers zijn we weggegaan.’
‘Nee, daar had het niets mee te maken. Het was dodelijk saai, er gebeurde niets op het podium. Tegenwoordig houd ik erg van klassiek, maar ik ga niet naar Het Concertgebouw. Daar gebeurt ook niets en luisteren kan net zo goed thuis.’
‘Ik ben altijd een muziekgek en concertbezoeker geweest, geen televisiekijker. Documentaire is mijn genre, daarvoor zet ik de televisie wel aan, maar meestal is tv zonde van mijn tijd. Ik doe of lees liever iets. Een uurtje een goede serie, zoals Succession, kan nog net – een avondje zappen is niets voor mij. Voor muziek kun je me dag en nacht wakker maken. Ik ben ook opgevoed zonder televisie. Mijn ouders vonden dat we eerst ons eindexamen moeten halen.’
‘Gingen we natuurlijk bij buren en vriendjes kijken. In mijn eindexamenjaar won mijn vader een kleurentelevisie met het kruiswoordraadsel van Het Parool. Hadden we opeens de eerste Philips-kleurentelevisie. Van niks naar kleur. Was m’n vader toch wel blij mee.’
‘Ja. Mijn vader was daar altijd heel bescheiden over en zei dat ie eraan had meegewerkt, maar zijn rol was cruciaal. Bij zijn overlijden plaatste MSD, de opvolger van Organon, een advertentie waarin stond dat de uitvinder van de pil was overleden. Nog net op tijd hebben we hem een lintje bezorgd. Toen ik dat aanvroeg was het antwoord dat de uitvinding te lang geleden was, verlopen dus. Vervolgens heb ik Hedy d’Ancona geschreven dat dit te gek voor woorden was, omdat de pil enorm veel heeft betekend voor de emancipatie. Hedy was het helemaal met me eens en schreef een boze brief naar het kabinet. Dat hielp wel. Uiteindelijk kregen we bijna tegelijk een lintje. Mijn personeel had er voor mij eentje aangevraagd en weigeren ging niet meer. Officier in de Orde van Oranje-Nassau nog wel. Dat had ik als anarchist nooit kunnen bedenken.’
‘Klopt. Begin jaren zestig was Duitse muziek in Brabant enorm populair. Ik was gek op “Zwei kleine Italiener” van Conny Froboess en vroeg dat plaatje voor mijn verjaardag. Mijn ouders zeiden: dat is Duits, krijg je niet.’
‘Nou! Mijn vader is in Auschwitz zijn zwangere vrouw en kind kwijtgeraakt en mijn moeder is haar verloofde Harry verloren. Ze hadden een gruwelijke hekel aan Duitsers en Duitsland, al was m’n vader iets vergevingsgezinder. Naar Zwitserland reden we via Frankrijk. “Banjo Boy” was een compromis. Het was half-Duits, half-Engels, maar gezongen door het Deense duo Jan & Kjeld. Grappig plaatje. Maar eigenlijk begon mijn muzikale leven toen in de kantine van de voetbalclub “I Wanna Hold Your Hand” uit de jukebox schalde.’
‘Dát nummer. Toen ging mijn testosteron aan, veranderde mijn leven en wilde ik zo snel mogelijk van Oss naar Amsterdam. In 1966 is dat gelukt. Als enige in Oss hadden we een abonnement op Het Parool. Die kwam met de trein, werd bij het station opgehaald en bij ons bezorgd. Daarin las ik wat er in Amsterdam gebeurde. The Outsiders met Wally Tax, die in de microfoon boerde. Het begin van provo en de hippietijd.’
‘Nee, ik ken niemand die The Beatles heeft gezien. Ik heb ze later wel gesproken. John niet, Paul en Ringo wel. Ik was van The Beatles én The Stones. Op The Beatles kon je niet dansen en ik hield van dansmuziek.’
‘Totdat ik zelf ging draaien, want deejays don’t dance. Sinds 1970 draai ik plaatjes, al vijftig jaar dus. Tien jaar geleden heb ik nog 40UP opgericht. Dansavonden voor veertigplussers. Loopt als een trein.’
‘Nee, nee, nee. Wacht even, ik was de allereerste niet-pratende deejay in Nederland. Dat was mijn faam. In de zaal, never a word! Daar moesten mensen wel aan wennen.’
‘Eigenlijk was ik de eerste mixer, maar tot op heden mix ik eigenlijk niet. Ik draai de plaatjes bijna helemaal uit. Nooit een praatje.’
‘Maar wie danst wil dat gelul niet horen. Op een gegeven moment werd ik ontdekt door de NCRV-radio. Leuk, die jongen, alleen: hij zegt nooit wat, dus wat hebben we bij de radio aan hem?’
‘Dus begon ik als muziekproducer en zocht de muziek uit voor Filter, later de Filter Furore Show. Al snel werd ik copresentator en twee maanden later presenteerde ik het alleen. Dat was in 1975. Daarna werd het een televisieprogramma, totdat de NCRV-directie er weer vanaf wilde omdat het teveel naar hasj rook. Op televisie heb ik toen kijkers opgeroepen om een protestbrief te sturen. Er kwamen 15.000 brieven en ik werd op staande voet ontslagen.’
‘Inmiddels had ik in Amerika gezien dat televisie ook gemaakt kon worden door privébedrijven en ben ik dat gaan doen. Ongeveer tegelijk met Joop van den Ende. Die business bestond in Europa niet. Alleen omroepen maakten televisie. Mijn eerste programma was de Haagse Beatnach in 1978. Op eigen risico opgenomen en verkocht aan… de NCRV. Zo is het begonnen.’
‘Met 250 man personeel, maar het is organisch gegroeid. Ik had weliswaar ideeën, maar dat is alleen niet genoeg, je moet de goede mensen bij elkaar brengen en dat kon ik.’
‘Het bedenken en vinden van programma’s. Toen wij Wie is de mol? kochten stelde het nog niks voor. Nu is het giga. Ik heb een goede neus voor creativiteit en kan zowel klanten als makers enthousiasmeren. En ik was degene die het verkocht. Van drama had ik geen verstand, in spelletjes geen interesse. Net voordat de commerciële televisie kwam, vroeg de Vara of ik ook spelletjes had omdat er concurrentie kwam. Daar is uiteindelijk Lingo uit voortgekomen. Grappig genoeg is het net verkocht aan Amerika. Ken je Wordle? Dat woordspelletje is nu enorm populair.’
‘Wij zéggen dat het Lingo is, maar dat is het niet. Het heeft geen ballen, en het heeft wel meer niet. Ik heb er niets meer mee te maken, maar ik dacht: dit is gejat en slecht voor Lingo. Blijkt het juist heel goed te zijn voor Lingo. Want Lingo is nu de tv-versie van Wordle. Het is omgedraaid. Lingo is net verkocht aan CBS in Amerika. Toen ik de wereldrechten had wilde ik het natuurlijk ook aan Amerika verkopen. Destijds kreeg ik als antwoord: “It’s much too difficult for American housewives.”’
‘Ik ben helemaal niet goed in spelletjes en in mijn vrije tijd ga ik echt niet naar Lingo kijken.’
(Lachend) ‘Ja, heel zielig, want ik was een guldenmiljonair. Quote deed dat expres, ze wilden mij erin hebben vanwege mijn bekende naam. Ik heb meteen een brief geschreven naar Jort Kelder. Ik zei Jort: ik haat de “Quote 500” en pronken met geld. Ik wil eruit. Dat geld heb ik helemaal niet. Het gaf mij een onfris en onvrij gevoel. Tot die tijd betaalde ik mezelf 2750 gulden per maand uit. Jort gaf me gelijk. Hij zei: “Je staat erin omdat je bekend bent, maar dat slaat nergens op.” Achteraf gezien heb ik mijn bedrijf op veel te jonge leeftijd verkocht. Ik was pas 49.’
‘Autotelefoon. Ik was nummer 8 in Nederland. Televisie had ik ook vanaf het begin hoor, alles. Driekwart van mijn werk bestond uit telefoneren. En maar bellen. Er zat zelfs een bakkie in mijn auto om te communiceren. Ik reisde me suf om clipjes te maken van popartiesten die niet naar de studio van TopPop of Tros Disco Circus kwamen. In Los Angeles was ik voor een opname van Cheap Trick en die jongens hadden een satelliettelefoon in de auto. Kon je vanuit de auto bellen met de hele wereld, geweldig. Vroegen ze: wie wil je bellen? Even later had ik m’n moeder aan de lijn. “Hé mam, ik bel uit LA en zit in een auto.” Te gek. Kort daarna deed de KPN een proef met autotelefoon en ik heb mij meteen aangemeld. Ik had nummer 52000 0008. Het kabinet had 52000 0001 tot en met 52000 0007. Dat heeft maar kort geduurd, want de eerste rekening bedroeg 4500 gulden. Kon ik helemaal niet betalen. Na twee maanden heb ik het abonnement opgezegd, maar toen was ik al verslaafd. Snel weer aangemeld dus. Inmiddels was er een wachtlijst en na een tijdje kreeg ik een nieuw nummer.’
‘Denk het niet. In de producentenclub met John [de Mol, red.] en Joop [van den Ende, red.] ben ik van oudsher de Amsterdamse anarchist. Wij zaten niet in dat keurige Hilversum en ik werd gezien als dwars of Kuifje in omroepland. Dat paadje loopt van de parkeerplaats naar café Bar Boon, een olifantenpaadje.’