In het voorjaar van 1968 was voor David Bowie het breekpunt bereikt. Alwéér was een nieuwe song – door David aangedragen als zijn volgende single – geweigerd. Dus vroeg hij zijn platenmaatschappij of ze zijn contract wilden ontbinden. ‘Ik geloof niet dat het nog iets wordt met mij als zanger, ik denk dat ik maar ga dansen.’
Tot dan toe was hij steeds een volhouder geweest, onwrikbaar overtuigd van zijn grote toekomst. Maar nu, zes jaar na zijn debuutoptreden als vijftienjarige saxofonist in een Londens beginnersbandje, en intussen nóg drie bands plus een eerste soloavontuur verder, inclusief negen singles en een langspeelplaat die allemaal waren geflopt, was het op.