Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Dodendans
Geschiedkundige Beatrice de Graaf schreef ‘Crisis!’, het essay voor de Maand van de Geschiedenis. ‘Mensen accepteren het steeds minder als het misgaat.’
Er komt tegenwoordig bijna elke week wel een crisis bij: energiecrisis, stikstofcrisis, klimaatcrisis, asielcrisis, kabinetscrisis, en dan hebben we het nog niet eens over oorlogen en hongersnoden verder weg. We leven in crisistijd. Maar het is een modern fenomeen om de problemen in dit aardse tranendal te zien als crises die je moet oplossen, vertelt geschiedkundige Beatrice de Graaf. Zij schreef dit jaar het essay van de Maand van de Geschiedenis, over crisis en crisisgevoel.
Beatrice de Graaf: ‘Er zijn natuurlijk altijd al rampen en plagen geweest. In de Kerstvloed van 1717 kwamen 12.000 mensen om. Halverwege de negentiende eeuw stierven 54.000 mensen aan cholera. Maar het verschil is dat mensen het zagen als iets wat hun overkwam, het hoorde bij het leven. De levensverwachting was heel kort, je wist dat de meeste kinderen niet volwassen zouden worden. Daar moest je mee dealen. Het werd vaak beeldend beschreven of geschilderd, als dodendans, waarbij rijk en arm, jong en oud, allemaal hand in hand worden meegenomen door de dood. Dat was niet alleen iets negatiefs, het verbond mensen en confronteerde ze met de vraag: ga je feesten op de rand van de vulkaan of zorg je voor elkaar en bereid je je voor op het leven dat hierna komt?’
‘Door de verlichting en de opkomst van de moderne staat wordt het steeds belangrijker om sturing te geven aan de wereld. Vanaf de Bataafse Republiek en de komst van de Fransen gaat ook hier de overheid nadenken over instrumenten en regels om risico’s te voorkomen. In 1798 krijgen we hier de eerste agent voor de Volksgezondheid, die zich bezighoudt met inentingen tegen de koeienpokken. Ook de koning, die legitimiteit zoekt bij het volk, gaat zich verantwoordelijk voelen om problemen op te lossen er “er te zijn” als er iets misgaat. Zo ontstaat het idee van crisisbeheersing. Steeds meer problemen worden gezien als problemen die je met geld, instrumenten en wetten kunt uitbannen.’
‘Een hele tijd wel, met uitzondering van twee wereldoorlogen. De periode duurde eigenlijk tot ongeveer 1970. Dan begint de kritiek te groeien. Op de welvaart, de zure regen, de kernwapens. Er vinden verschillende ontploffingen en industriële rampen plaats. Denk aan Tsjernobyl. Doordat alles met alles is verweven, vormen problemen snel een serieus risico voor de maatschappij. Sociale bewegingen gaan ernstig twijfelen bij het hele stelsel dat ons veiligheid en zekerheid geeft. In 1986 komt Ulrich Beck met zijn beroemde term risicomaatschappij. Het leven wordt steeds veiliger, maar als er iets misgaat, zijn de consequenties veel groter. En bovendien: het zijn nu de overheden zelf die het hebben veroorzaakt met hun technische systemen.’
‘De risico’s worden in elk geval moeilijker beheersbaar. Maar tegelijk neemt het verlangen van mensen naar die beheersing wel toe. Er komen steeds meer regels, toezichthouders en veiligheidssystemen, maar mensen accepteren het steeds minder als het misgaat. Bij een ongeluk of probleem voelen ze: er is zo veel leed, dan moet er wel een schuldige zijn. Dit is de kwetsbaarheidsparadox. Hoe meer geld een samenleving heeft voor preventie, hoe meer gas en geld er gebruikt kan worden om iedereen meer welvaart te geven, hoe meer er op het spel staat en hoe minder we gewend zijn om met risico’s te leven.’
‘Ik zie de Bijlmerramp in 1992 als het grote kantelpunt. Nadat er een vliegtuig van El Al was neergestort in de Bijlmer ontstond er allerlei onrust. Er zouden giftige stoffen of wapens aan boord zijn geweest. De overheid zou zaken verzwijgen. De emoties spelen hoog op, ministers zijn in tranen en er komt een parlementaire enquête, waarbij de premier wordt beschuldigd van leugens. Dit was volstrekt nieuw. Zelfs bij de Watersnoodramp in 1953, waar allerlei overheden en instanties hadden gefaald, leefde die twijfel en die kritiek helemaal niet. Maar nu beginnen mensen hun rechten op te eisen, ze willen compensatie of uitkeringen.’
‘De media concurreren keihard om aandacht. De stem van het volk klinkt almaar luider. Maar als je al die emotie viert en prikkelt, dan gaat die een uitweg zoeken. De boosheid en onvrede nemen toe. Populistische bewegingen spinnen daar garen bij en wakkeren allerlei complottheorieën aan. Dus hoe meer de overheid alle mogelijke risico’s in beeld brengt en probeert te beheersen, inclusief de crisisbeleving van de burger, hoe meer die burger zijn eisen op tafel legt, wantrouwig wordt en zelfs afhaakt als de overheid fouten maakt of als oplossingen oneerlijk worden uitgevoerd.’
‘Nou, dit ondermijnt wel de capaciteit van een samenleving om risico’s en onheil aan te kunnen. In crisistijd komen bestaande breuklijnen en sociaal-economische spanningen onder de druk te staan. Je hebt vertrouwen en cohesie nodig om veerkracht te hebben. Maar die solidariteit met elkaar wordt ondermijnd wanneer de samenleving complexer en grootschaliger wordt. Als je een probleem hebt, ga je naar een loket, maar veel erkenning voor je leed creëer je daar niet mee. Ik denk dat we niet alleen moeten kijken naar nieuwe of betere oplossingen voor problemen, alleen maar naar nieuwe vaccins of betere dijken, maar juist naar oude vaardigheden om daarmee om te gaan. Geduld, solidariteit, empathie met minderbedeelden, behoeftes uitstellen… een samenleving die dat heeft, kan beter met crises omgaan. We zouden dus best wel eens wat meer kunnen leren van die dodendans van vroeger.’