Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →
Prehistorie in de polder
In de zomer van 1976 leefde een groep mensen in de Noordoostpolder zoals in het stenen tijdperk. Ideetje van Roelof Horreüs de Haas. ‘OVT' gaat met diens zoon Hans, die destijds met zijn gezin aan het experiment deelnam, terug naar deze locatie. Ook oud-chemicus Bert Beudeker deed mee. “Het was een belangrijke fase in mijn leven.”
‘Ik ging naar het abattoir in Emmen en daar haalde ik schapen- en geitenhuiden op. Die looiden we op primitieve manier en daar naaiden we met schapendarmen onze kleren van,’ zegt Bert Beudeker. ‘Dat hoorde bij de voorbereiding. Een beetje vies, maar dat wende wel.’ In 1976 nam de oud-chemicus samen met zijn gezin deel aan een bijzonder experiment in de Noordoostpolder. Daar leefden veertien volwassenen en kinderen drie weken lang van alle ongemakken voorzien in de wildernis, op exact dezelfde wijze als hun voorouders 5000 jaar daarvoor in het stenen tijdperk. Flintstones, maar dan zonder bowlingbaan of Flintmobiel.
Gehuld in een dierenvelletje werd graan gemalen, vuur gemaakt, in brandnetelsoep geroerd en geslapen in zelfgebouwde onderkomens. Aan een wiel werd nog niet gedacht. De enige concessie aan de moderne tijd was een aftappunt voor drinkwater, omdat het lokale grondwater te vervuild was om te drinken. Tegenwoordig zou zo’n experiment een tv-format worden, zoals Big Brother of Expeditie Robinson, maar deze oermensen waren vooral leergierig en wars van aandachttrekkerij. Na afloop kwamen ze ook niet als BN’er uit de bush en konden ze, mits omgekleed, hun dagelijkse leven weer voortzetten. Toch is dit project ook weer niet helemaal aan Hilversum voorbijgegaan, een jaar later werd er zelfs een televisieserie over gemaakt. Daarover straks meer.
Robinson Crusoe
Dit stenen tijdperkje was een initiatief van de bevlogen biologieleraar Roelof Horreüs de Haas (1904-1988) die onder meer les had gegeven op het gymnasium in Zwolle en De Werkplaats in Bilthoven. De oud-dienstweigeraar tekende, fotografeerde, zette schooltuinen op, richtte exposities in en organiseerde schoolkampen. Een homo universalis, geliefd bij zijn leerlingen en bijna drukker met buitenschoolse activiteiten dan met de les, al overlapte dit natuurlijk grotendeels. Maar bovenal was hij een natuurmens, Robinson Crusoe in een bewoond land. Zijn polderavontuur werd in 1972 bedacht tijdens een natuurreis door Zwitserse Alpen met enkele oud-leerlingen. Toen zij daar, door de slechte weersomstandigheden gedwongen, dagenlang opgesloten in een berghut zaten vroeg iemand zich af of ze ook als natuurmensen in de oertijd zouden kunnen overleven. Leuke vraag voor een avondje filosoferen en grappen maken, om daarna weer over te gaan tot de orde van de dag.
Maar zo zat Horreüs de Haas niet in elkaar. Die riep: moeten we doen. Makkelijker gezegd dan gedaan, want deze beproeving zou een jarenlange voorbereiding vereisen. Want hoe overleef je met niets in het midden van nergens? En met wie? Hij selecteerde zijn oergezelschap streng en alleen wie echt handig was kwam in aanmerking voor zijn poldermodel. Literatuur over de oertijd werd bestudeerd, in de weekenden kwam men bijeen om zich te bekwamen in oude ambachten, zoals pottenbakken, steenbijlen knutselen, eetbaar groen herkennen en natuurlijk vuur maken. Aan het wiel dacht nog niemand.
Ongenode gasten
Bert Beudeker was vanaf het begin bij het project betrokken. ‘Mijn toenmalige vrouw was een oud-leerling van Roelof en zo ben ik erbij gekomen. Destijds woonden we nogal afgelegen en we leefden best simpel. We verbouwden onze eigen groenten en waren redelijk zelfvoorzienend. Wekelijks kwamen we samen en leerden we hout te bewerken, kleding te naaien en manden te vlechten.’ Na drie jaar voorbereiding, inclusief een oefenkamp in Zwitserland bij temperaturen rond het vriespunt, was men klaar voor het verleden. Uiteindelijk bestond de groep uit tien volwassenen en vier kinderen. Daar zaten twee gezinnen bij, waaronder dat van Beudeker en zijn vrouw, die twee dochters hadden, een van vijf en een van twee jaar oud. Het andere gezin was van Hans de Haas, zoon van de initiator. Hun familie was dus met drie generaties vertegenwoordigd in de oertijd. Onder de deelnemers waren twee biologen en vijf jongeren, die studeerden – medicijnen en culturele antropologie – of een beroepsopleiding volgden – landbouwschool, bosbouwschool en filmacademie. Die laatste is zich later gaan specialiseren in natuurfilms.
Voor een locatie had men de nieuwe en wilde natuur van de Noordoostpolder op het oog. Er ging een brief naar de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en die bood een afgelegen en ruig natuurgebied vol brandnetels aan. Ideaal, want dat is groente. Bovendien was het natuurgebied niet toegankelijk voor bezoekers, al gaan er wel verhalen over ongenode gasten. Wie pech heeft herinnert zich nog de beelden uit 1999 waarop te zien was hoe journalist Willibrord Frequin per parachute in de tuin van het Big Brother-huis in Almere landde. Iets vergelijkbaars probeerde een verslaggever van Nieuwe Revu in 1976 ook al. Niet door de lucht, maar over land. Toen hij ontdekt werd, stuurde men hem een bos in.
En hij was niet de enige, zegt Beudeker. ‘We zijn ook een keer begluurd en belaagd door een groep jongeren uit een dorp dat kilometers verderop lag. Ik weet niet of ze ons nu toevallig hadden ontdekt of dat ze wisten dat wij daar zaten. In onze dierenvellen en gewapend met vuistbijlen zijn we – alleen de mannen, dat ging zo in die tijd – er toen op afgegaan en hebben ze verjaagd. De pottenkijkers renden naar hun auto en gingen er als de bliksem vandoor.’ Zij hadden zich duidelijk verkeken op de snelheid van de oermensen en zeker op die van krachtpatser Hans de Haas. Hij was in zijn studententijd een van de beste Nederlandse tienkampers, die de honderd meter in 11,1 seconden liep. En met de speer en kogel kwam hij ook een heel eind.
Etterkorsten
Om de wereld zo veel mogelijk buiten te houden kregen alle volwassen deelnemers een nieuwe naam, passend bij de oude tijd. Bert Beudeker werd ‘Bar’, zijn toenmalige vrouw Dirkje was ‘Dir’ en ook liep er een ‘Thaa’ rond. De leider werd ‘Hor’ genoemd. Of deze oerklanken echt passend waren en in die tijd vaker voorkwamen als naam is onbekend.
Wel weten we hoe de dag voor de oermensen begon in de seventies. Eerst moest gecontroleerd worden of het vuur nog brandde, daarna moest de geit gevoerd en gemolken worden. Dat faunabeheer was niet zonder gevaar. De bok stootte of trapte een keer zo hard dat een van de kinderen even buiten bewustzijn raakte. Dat was flink schrikken, maar klein bier vergeleken met de pot hete pap die zijn vader Hans de Haas over zich heen kreeg. Bijna was hij genoodzaakt hulp van buiten in te roepen, of erger, de huid aan de wilgen te hangen. Maar ondanks de koorts en de zweren vermande het verbrande natuurmens zich en na een zelfoperatie, waarbij met een vuursteenscherf de etterkorsten van de wond werden verwijderd, kon hij weer verder.
Na het melken werd er graan gemalen en pap gekookt. Soms werden er koeken gebakken, maar dat was tijdrovender en kostte relatief meer graan. Sowieso ging een groot deel van de tijd op aan de organisatie van de catering. Brandnetels plukken was simpel, maar het zoeken van rode ganzenvoet, een delicatesse destijds, had meer voeten in de aarde. Er werd in de polder niet gejaagd. Officieel omdat dat zonder vergunning verboden was, maar als stamoudste Hor geen vegetariër was geweest waren er misschien wel wat fazanthanen op het vuur beland. Leven in het wild stimuleert inventiviteit. Een mosselschelp diende als bestek en met wat veenmos in een geitenhuid had de jongste deelnemer een prima luier. Wanneer kleding kapot was moest er eerst vlas gesponnen worden of een varkensdarm gedraaid als garen. Een sandaal opnieuw onderbinden kon pas nadat je eerst koorden van mattenbies had gevlochten. Die huiden kriebelden in de zomer, dus een behoorlijk deel van de tijd werd naakt doorgebracht. Wel zo makkelijk, al zullen de vele steekgrage en bloeddorstige insecten dat ook gedacht hebben.
Filmploeg
Pedagogisch en psychiatrisch hulpverlener Tanneke Beudeker liep niet in een mosluier, haar kleine zusje wel. ‘Ik was destijds vijf en weet er niet veel meer van. Wel herinner ik me dat we vaak onder de modder zaten en dan aan het eind van de dag in een kanaal in de buurt werden gegooid om weer schoon te worden. Wij brullen natuurlijk, haha.’ Omdat ze ver buiten de bebouwde kom opgroeide bij ouders met een groen hart was ze het buitenleven gewend en kende ze het gevaar van vuur. ‘We stookten op hout en verbouwden veel zelf. Ook heeft mijn moeder een tijdje zelf kaas gemaakt.’ Dat betekende niet dat ze thuis rond hun stulp ook in schapenvellen liepen. ‘Nee, nooit. Die droegen we alleen tijdens de voorbereidingsweekenden en in het kamp.’
Hoewel ze weinig meer weet van die specifieke periode is er een gebeurtenis kort daarna die ze zich nog wel goed herinnert. ‘Op mijn school had men ook over dit project gehoord en vroeg men mijn moeder om daar een keer over te komen vertellen. Dat deed ze heel leuk, maar wel in haar originele geitenvel. Dat was zo gênant.’
Al vond geen van de deelnemers het prettig, in opdracht van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders liep er kort een filmploeg door hun minidorp. Leraar Horreüs de Haas wilde namelijk dat er iets werd vastgelegd voor onderwijsdoeleinden en de Dienst vond dat er wel wat tegenover het vruchtgebruik mocht staan. ‘Een paar van ons droegen een bril. Ik ook en die moest dan altijd af,’ zegt Bert Beudeker. ‘Ook als er gefotografeerd werd, want dat zou een beetje een raar beeld geven.’ Tientallen jaren later herkende zijn kleinzoon hem in een schoolboek. Leuk, al vonden niet alle jonge oermensjes het even prettig om zichzelf later terug te zien.
Sproeivliegtuig
Behalve het bezoek van de filmploeg was er nog een ander mediamoment. Tegen het einde van het stenen tijdperk werd de schrijvende pers uitgenodigd voor een open dag. Leuk was anders in de ogen van Horreüs ‘Hor’ de Haas, maar alleen zo kon men voorkomen dat het journaille eerder het kamp zou (proberen te) betreden. Want dat ergens op het nieuwe land oermensen rondliepen was geen geheim meer en men zou ongetwijfeld ontdekt worden. Nieuwe Revu had men nog net weten te weren. Bovendien ging het gerucht dat journalisten met een vliegtuigje op zoek naar de oermensen waren, maar dat bleek om een sproeivliegtuig te gaan. Het mediaplan werkte, want de kranten publiceerden pas na afloop over het experiment dat door ‘Hor’ steevast een ‘spel’ werd genoemd. Onder meer Trouw en Het Vrije Volk schreven positieve stukken, waarin de leider uitgebreid aan het woord kwam. ‘Het is ons gelukt zelf de ontdekkingen van de mensheid te te doen. Misschien is dit de kiem voor iets van wetenschappelijke waarde,’ vertelde hij trots.
Gek genoeg schrijft hij zelf in een zes jaar later verschenen verslag met nauwelijks verholen minachtig over deze persdag. ‘Toen de journalisten een dag op bezoek mochten komen, keken ze overal rond, fotografeerden veel en vroegen wat, maar het was allemaal zo oppervlakkig. Nooit werd de essentie opgepakt. Ze probeerden zich niet in te leven. Het was routinewerk, een van die vele gebeurtenissen, waar ze op af werden gestuurd om te verslaan. Ik vond het een enorme inbreuk op het leven wat we al die tijd met elkaar gehad hadden en heb me de die dag stil teruggetrokken om mijn emoties onder controle krijgen.’
Na de stukken in de krant werd ook Hilversum wakker en meldde de NCRV zich. Horreüs de Haas had het niet zo op televisie, en al helemaal niet op de christelijke NCRV – en daarin stond hij niet alleen. Toch stemde men, of eigenlijk hij, in met het verzoek om mee te werken aan een documentaire reeks. De belangrijkste reden daarvoor was dat hij de film van de Rijksdienst didactisch ver onder de maat vond. Er was nog wel één probleem: het hele project was al afgelopen. Dus werd een jaar later een onderkomen gebouwd waar men speelde alsof men leefde in het neolithicum. Die reeks draagt dezelfde titel als het verslag dat Hor schreef, Als in het stenen tijdperk, en werd in 1978 uitgezonden. Ook kwam er een variant voor schooltelevisie.
Bert ‘Bar’ Beudeker is nog altijd bevriend met zijn stamgenoten uit de oertijd. ‘Het is een belangrijke fase in mijn leven geweest. Je bent heel intensief met elkaar bezig om iets te verwezenlijken en dat is gelukt. Dat had ook samen een zonneauto bouwen kunnen zijn.’
OVT
Zondag 19 maart
NPO Radio 1 10.00-12.00