Met haar tweede boek, 'Toen kwam moeder met een mes', kwam ze niet alleen op de longlist, maar ook op de shortlist.
‘Dit keer vond ik het gek genoeg leuk. Ik stond voor de vierde keer op een longlist en ik had me voorgenomen om niet meer zo bang te zijn. De shortlist werd bekend gemaakt in Paradiso. Daar ben ik niet heen geweest, zo’n bijeenkomst is niks voor mij. Dat houd ik niet vol: allemaal mensen die je niet kent, ramen die niet open kunnen. Ik vind het wel jammer hoor, en ook niet erg beleefd, maar ja, ik kan er ook niks aan doen.
Ik heb me wel voorgenomen om naar het diner van de Librisprijs in het Amstelhotel te gaan, al moet ik nog even informeren hoe lang dat duurt. Misschien kan ik afspreken dat als het erg lang duurt, ik even in de kelder mag gaan zitten. Het Amstelhotel heeft vast een hele mooie kelder.’
'Voor God en de sociale dienst' ging over de neurotische Cilia die in een aantal faxen aan een docent bij wie ze een cursus scenarioschrijven volgt, vertelt over haar mislukte leven. Ze voelt zich niet in staat tot werken en probeert de sociale dienst daarvan te overtuigen. Nicolien Mizee wist waarover ze schreef. Ze heeft al jaren een uitkering.
‘Ik heb het gevoel dat het succes van mijn eerste boek voor een deel te danken was aan de titel en het onderwerp. Uitkeringstrekkers vormen een stille groep, een boek daarover was iets nieuws.
Van mijn 14de tot mijn 30ste was ik bezig maatschappelijk te mislukken. Nu kan ik zeggen dat ik schrijfster ben. En dat vinden mensen iets geweldigs. Zelfs als ze nog niet weten wat je schrijft, vinden ze alleen al het idee dat je schrijver bent heel interessant. Dat komt doordat veel mensen het gevoel hebben dat er binnen in hen iets heel belangrijks verborgen blijft, het meest wezenlijke. Veel mensen hebben grote moeite hun gevoelens en gedachten onder woorden te brengen. Ze denken dat een schrijver dat wel kan, wat misschien ook wel zo is.
Ik ben absoluut niet de hele dag bezig met schrijven. Wel in de zin dat ik voortdurend heel bewust waarneem. Dat doen meer mensen misschien, maar ik denk dat mijn manier van waarnemen wel getraind is door het schrijven. Ik ben gewend geraakt dat tot formuleringsniveau op te stuwen. Je hele ziel gaat er naar staan. Met het daadwerkelijke schrijven ben ik twee, drie uur per dag bezig. Verder veeg ik de straat, ik poseer voor schilders en ik besteed veel tijd aan de vrienden om me heen.’