Welgeteld twee van de 718 pagina’s van Tristan da Cunha zijn autobiografisch. Die waarin de Braziliaanse schrijver Rui vertelt waarom hij over Tristan da Cunha schrijft: ‘Mijn vader had in zijn diverse kantoren altijd een wereldkaart hangen en ik kwam met mijn twaalf jaar nauwelijks boven de evenaar uit, op mijn ooghoogte lag alleen het eiland Tristan da Cunha.’
‘Als kind keek ik graag naar die wereldkaart’, vertelt Schrott, ‘voor mij had de naam Tristan da Cunha net zo’n magische klank als Samarkand, Timboektoe, Eldorado en Shangri-La. Een stukje paradijs dat bereikbaar is. Ik wilde er altijd al eens heen, maar ik had geen geld om er te komen, want het is erg duur. Je kunt er alleen per boot komen en dan ook nog alleen als je veel geluk hebt, want zoveel boten varen er niet. Ik ben er uiteindelijk toch geweest en het was een indrukwekkende reis. Ik had er natuurlijk voordien al heel veel over gelezen, maar dat bleek te gelden voor iedereen aan boord van ons schip. Letterlijk iedere passagier op die boot was een Tristan-expert; van postzegelverzamelaar tot vogelaar, allemaal waren ze gefascineerd door die plek. Het bereikbare paradijs.’