Op 15 juli om 2:18 uur verkeerde Mona Voortgejaagd in dermate nood dat Arend de dokter belde. Na het intoetsen van het tiencijferig nummer kreeg hij een bandje te horen. Hij kon onmogelijk het geduld opbrengen alle opties af te luisteren. Hulpeloos keek hij zijn hoogzwangere vrouw aan.
'112,' kermde zij in een laatste krachtsinspanning, '112.'
Een afstandelijke stem reageerde aan de andere kant van de verbinding op zijn noodkreet. Hem werd verzocht zaken op te hoesten die onder normale omstandigheden als regens in oktober opkwamen. Nu echter kon hij zich het huisnummer niet herinneren, laat staan de postcode. Terwijl hij zich suf piekerde over de verlangde gegevens, werd de verbinding verbroken.
Enkele straten verderop kon Janneke Brandenvoort de slaap niet vatten. Slechts gekleed in haar ondergoed lag ze onbedekt op bed te draaien. De tropische hitte weigerde voor de nacht te wijken. Onlangs was Janneke naar deze Vinexwijk verhuisd met de bedoeling een nieuwe praktijk te vestigen. Nog maar enkele maanden geleden kon zij te allen tijde overal in slaap vallen. Maar de hoge werkdruk van de praktijk in Amsterdam was te veel voor een jonge vrouw.
Zuchtend stond ze op, kraakte de trap af naar beneden en trok haar dunne regenjas aan. Vervolgens schoof ze haar glinsterende Marokkaanse slippers aan haar voeten, ontsloot de voordeur en betrad de zoele nacht. Wellicht zou een blokje om haar wat lucht geven.
De verlaten straten werden door een eerste kwartier schaars verlicht. Er hing een muffe geur, alsof het zweet van de wijkbewoners via onzichtbare afvoerkanalen werd geloosd. Ondanks de hoge temperatuur - het was nog zeker 22 graden - huiverde ze; ze sloeg de panden van haar jas over elkaar en hield die met haar rechterhand onder haar kraag bijeen. Janneke hield van de nacht, de stilte, iets dat Amsterdam haar inwoners misgunde. Daar was altijd lawaai, juíst in de nacht. De relatieve rust van het stadsleven maakte dan plaats voor bonkende boxen uit trillende BMW's. De kabbelende dag werd opgevolgd door een stormachtige nacht.
In de Dahlia zag ze van ruim honderd meter een hel verlicht huis. Alle ramen riepen waakzaamheid. Ze verkoos de relatieve duisternis en sloeg daarom de Leeuwenbek in. Juist toen Janneke een paar passen van de Dahlia was verwijderd, hoorde ze enkele luide kreten, gevolgd door een hartgrondig vloeken. Ze herkende de paniek uit duizenden en maakte rechtsomkeert. De verlichte vensters waren nu haar baken. Zij rende erop af, voor zover haar slippers dit toelieten.
Een bonken op de deur, een geruk aan de bel, Arend verstomde. Wie? Op dit uur? Hij keek naar Mona, wiste het zweet van haar voorhoofd. De idioot beneden zou zo wel verder trekken, een spoor van vernielingen in zijn kielzog. Maar hoe hij het geluid ook probeerde te negeren, hoe hij zich ook probeerde te concentreren op het gekerm van zijn vrouw, de kwelgeest bleef aanwezig. Bezorgd keek Arend naar Mona.
'Ben zo terug.'
Mona reageerde niet, leefde totaal in haar eigen wereld, schreeuwde zich bijkans bewusteloos. Deed ze dat maar, dacht hij, dan was ze voor even verlost van de gruwelijke barensweeën die haar overspoelden als aardbevingen voor een tsunami.
Met een verwilderde blik in zijn ogen rukte Arend de twee grendels van de voordeur, waarbij hij lelijk zijn linkerhand open haalde. Voor hem stond een vrouw van zijn leeftijd in nauwelijks verhullende kledij.
'Kan ik misschien helpen? Ik ben arts.'
Verbijsterd keek Arend haar enkele seconden aan alvorens hij met een 'en ik Minister President' de deur dicht smeet. Het glazen spionnetje resoneerde bevestigend.
Eenmaal boven hoorde hij opnieuw luid geroffel, eerst op de voordeur, daarna op het kamerraam. Buiten zinnen stamp-stampte hij de trap af, drie treden tegelijk. Hij trok woest de deur open, pakte de vrouw met zijn linkerhand bij haar nek, en brulde: 'Wat moet je nou, téringwijf, wat móet je!'
Met een steeds roder aanlopend hoofd rochelde de vrouw iets. Met haar rechterhand probeerde ze de vernietigende druk op haar strottenhoofd te verminderen. Met haar linker tastte zij in haar jaszak, viste er een pasje met esculaap uit en hield dat voor Arends ogen.
Het duurde even voor de kracht om haar keel verslapte, maar niet voor lang. Hij trok haar in zijn wurgende greep naar binnen, smeet haar de trap op en struikelde achter haar aan.
Janneke trof een vrouw in barensnood. Ze liet haar jas op de grond glijden, beschouwde vluchtig de ruimte waarin ze zich bevond. Naast een bed - opgehoogd met goudkleurige Brand-kratjes - stond een kastje; daarop een metalen pan gevuld met water. Een natte doek bedekte het voorhoofd van de vrouw in bed. Kordaat liep Janneke op haar af.
'Kalm maar, kalm maar, de dokter is gearriveerd,' sprak ze rustig, met zachte stem.
Mona ijlde, gilde, schokte met regelmaat over haar hele lijf. Janneke streelde zachtjes Mona's natte haren.
'Volg mij, probeer met me mee te werken. Samen redden we het wel. Adem zo diep mogelijk in, huuuuuh, en daarna heel diep en langzaam uit, pffffffffffff. Probeer je ademhaling onder controle te krijgen. Huuuuuh... pffffffffffffffffffffffff.'
Onrustig keek Arend toe hoe een vreemde vrouw in wit kanten lingerie zijn lief trachtte te helpen. Inderdaad ademde ze nu rustiger, probeerde zij de aanwijzingen van de vreemdeling te volgen, haar oogleden nog altijd stijf gesloten.
Plots opende Mona haar ogen, verbaasd, groot, alsof die spontaan uit hun kassen zouden ploppen. Vol afschuw keek ze Janneke aan, pakte in een flits de gietijzeren pan met water en haalde met volle kracht uit. De oerkreet die ze daarbij slaakte, deed de hele Vinexwijk sidderen.
Terwijl Janneke ter aarde zeeg, een gapend gat in haar hoofd, kondigde de jonge Voortgejaagd zich luid blèrend aan.
Vlckovice, 22 juli 2006