Er was een tijd, een jaar of tien geleden, dat hippe mensen in de Londense metro The Buddha of Suburbia lazen. Dat was een hip, cool boek over seks, drugs en popmuziek in het Londen van de jaren zestig en zeventig. De schrijver was Hanif Kureishi. Een coole schrijver, en daar zijn er niet zoveel van. Intussen is Kureishi vijftig en zijn de zwarte manen grijs. Maar cool is hij nog steeds. Hij draagt coole sneakers en vrijwel constant is zijn toon licht laatdunkend. Toch geeft hij zich in zijn onlangs vertaalde boek Mijn oor aan je hart behoorlijk bloot. In dit autobiografische relaas van de geslaagde schrijver over zijn vader, die zo graag een geslaagde schrijver had willen zijn maar het niet werd, komen we veel over Hanif Kureishi aan de weet. Hij vertelt over zijn jeugd in een Londense buitenwijk, als zoon van een Indiase immigrant en een Britse moeder, over het ontstaan van zijn schrijverschap, over zijn wilde jaren als student die als basis dienden voor The Buddha of Suburbia, maar bovenal over zijn vader. Directe aanleiding voor dit wonderlijke boek was de vondst van een manuscript dat zijn vader naliet. Die was al tien jaar dood toen zoon Hanif het van zijn moeder kreeg. Het bleek een autobiografische roman te zijn over zijn jeugd in India: An Indian Adolescence. Zijn hele werkzame leven lang was vader Kureishi klerk op de Pakistaanse ambassade, maar in de avonduren schreef hij – romans, verhalen, hoorspelen, toneelstukken. Allemaal werden ze afgewezen door uitgevers. Zijn rebelse, lanterfantende zoon Hanif daarentegen werd al heel jong herkend als getalenteerd schrijver en vader Kureishi maakte nog mee hoe zijn zoon de schrijver werd die hij zelf had willen zijn.
Een oor aan mijn hart is een fascinerend boek over een vader-zoonrelatie, over schrijverschap, over Londen, over immigranten, over seksualiteit. Alle thema’s uit Kureishi’s eerdere werk passeren, maar de toon is gerijpter, beschouwender. Kureishi: ‘Het is een boek over de tijd waarin ik opgroeide, over alles wat mij bezighield, een excuus voor een soort meditatie. Ik hoop dat het anders is dan mijn voorgaande werk, want als schrijver wil je altijd iets doen dat je nog nooit eerder hebt gedaan. Het is heel saai om schrijver te zijn. Als jonge schrijver is het geweldig als je eerste boek uitkomt, als je eerste film uitkomt is dat fantastisch. Dat doet me nu niets meer, dus ik moet op zoek naar nieuwe uitdagingen. Het heeft me verrast dat ik deze vorm heb gevonden, want de vorm van dit boek is heel experimenteel. Ik wilde een meanderend boek schrijven. Het is een onconventioneel, ongestructureerd boek.’
Ik kwam er niet onderuit: ik moest besluiten of ik de betrokkenheid, het geduld en de teleurstellingen kon opbrengen die het schrijverschap met zich meebracht. En wat even belangrijk was: ik moest erachter komen of ik een publiek voor mijn werk kon vinden, wat mijn vader nooit was gelukt. (pag. 174)
‘Het heeft me tien jaar gekost om te leren schrijven. Tussen mijn 15de en mijn 25ste heb ik heel veel geschreven. Tegen de tijd dat ik My Beautiful Laundrette schreef, begon ik een echte schrijver te worden. Mensen kunnen je wel vertellen dat je getalenteerd bent, maar daadwerkelijk iets produceren dat goed is, is een ander verhaal. Zeker als immigrant. De enige andere Indiase schrijver die ik kende was V.S. Naipaul. Ik was me ervan bewust dat de meeste schrijvers blank waren en dat er geen andere schrijvers waren zoals ik, die in de jaren zestig waren opgegroeid, belangstelling hadden voor popmuziek en een Indiase vader hadden. Uiteindelijk realiseerde ik me dat ik daarmee uniek materiaal had om over te schrijven.’
Tot mijn verbazing heb ik in 1964 honderdtweeëntwintig boeken gelezen. Een paar van Arthur Ransome, een heel stel van Enid Blython, E. Nesbit, Mark Twain, Richmal Crompton, curieuze boeken als Pakistaans cricket in opmars, Avonturenverhalen voor jongens door ‘een heleboel mensen’, Stalky & Co en Jungleboek. (pag. 11)
‘In de buitenwijken van Londen waren de bibliotheken, althans in die tijd, fantastisch. Ik las vijf, zes, zeven boeken per week. Mijn kinderen vinden dat onvoorstelbaar. Ik denk niet dat mijn kinderen ooit een boek hebben uitgelezen. Ze doen net alsof ze Harry Potter hebben gelezen, maar ze hebben gewoon de films gezien. Ze zien meer films dan ik, elke dag een film. Minstens honderd per jaar. Ik vind het niet erg dat ze niet lezen. Ze houden van muziek, van films, het zijn kinderen met culturele belangstelling. Ze kijken de hele avond met vrienden naar King Kong. Mijn zoon kwam onlangs ziek thuis uit school. Ik was aan het werk en zei: waarom ga je niet een boek lezen? Hij keek me aan alsof ik gek was. Daarna ging hij vijftien afleveringen van The Simpsons op dvd kijken. Ze vinden het leuk dat ik beroemd ben, maar ze zijn niet geïnteresseerd in mijn boeken.
Dat ik als kind zoveel las, was vooral omdat er niks anders te doen was. Je kon niet de hele dag tv kijken in de jaren vijftig en zestig, want er was niet genoeg tv. Je moest naar bed en in de slaapkamer was het koud, dus onder de dekens las je. Mijn theorie is dat centrale verwarming het Britse gezinsleven heeft verwoest. Zodra er centrale verwarming was, kon je naar je slaapkamer gaan en daar naar muziek luisteren of met vrienden kletsen. Daarvóór moest je allemaal in dezelfde kamer rond de kachel zitten.’
Hij wilde ons geen kennis van de islam bijbrengen, zodat we die als zinloos gingen beschouwen. Ik gaf hem een keer een chipje met Smoky Bacon-smaak. Toen hij het doorslikte, vertelde ik wat het was en dat er nu een varken in zijn lichaam zat. Hij rende naar de badkamer en kwam terug met schuim op zijn mond, omdat hij zijn mond met zeep had gespoeld. (pag. 130)
‘Religie speelde geen enkele rol in mijn jeugd. Niemand noemde ons moslims. Dat is een nieuw woord. We werden Paki’s genoemd of immigranten. Mijn vader ging nooit naar de moskee, las nooit in de koran. Ik was blij dat ik er niet mee opgroeide en mijn vader was blij dat hij er niks mee te maken hoefde te hebben. Onze religie was cultuur. Die reactie op dat baconchipje was puur instinctief. Hoewel zijn broers in de pub wel eens stiekem een varkensvleespasteitje namen. De belangrijkste naoorlogse gebeurtenis in de wereldgeschiedenis is de Iraanse revolutie van 1979, een moslimrevolutie in een semi-modern land. De Iraanse revolutie, Salman Rushdie en Amerikaans imperialisme hebben de wereld gemaakt tot wat die nu is. Voor The Black Album heb ik veel tijd doorgebracht in moskeeën, tussen jonge extremisten, in een tijd dat niemand moslims nog als gevaarlijk beschouwde.’
Voorzover ik weet, zijn schrijvers de enige kunstenaars die geen traditie kennen om het vak te leren. Door te lezen, zich te ontwikkelen en te converseren moet een schrijver zijn eigen maatstaven en doelstellingen creëren. Dus hoe moet je dat iemand leren? (pag. 176)
‘Dansers, musici, componisten, architecten, schilders gaan allemaal naar school om het vak te leren. Met schrijven kon dat nooit. Nu gebeurt het steeds meer. Zelf zou ik nooit in een schrijfklasje hebben willen zitten, daarvoor ben ik veel te arrogant. Ik zou altijd het gevoel hebben dat ik het beter wist. Maar ik geef wel les in literair schrijven en dat vind ik heel leuk. Of je schrijven echt kunt leren weet ik niet, maar elke week naar zo’n klasje komen is heel goed. Je moet elke week iets produceren, je leest het voor, praat erover met medestudenten. Twee weken geleden zei ik nog tegen een vriend van me dat hij er beter mee op kon houden omdat hij nooit een goede schrijver zou worden. Een dag later verkocht hij zijn boek voor 50.000 pond aan uitgeverij Penguin. Om mezelf eraan te herinneren hoe moeilijk schrijven is, probeer ik soms poëzie te schrijven. Schrijven kost mij geen enkele moeite; ik schrijf essays, toneel, romans, verhalen en scenario’s, maar poëzie kan ik niet. Als ik poëzie schrijf heb ik geen stem, weet ik niet wie ik ben. Een interessante ervaring. Toen ik begon met schrijven was het moeilijk om uit te vinden of ik een echte schrijver was of gewoon iemand die probeerde te schrijven. Zoals ook iedereen op school gitaar speelde. Mijn zoons spelen ook gitaar, maar of ze echte muzikanten worden is zeer de vraag. Daar is ook toewijding en zelfvertrouwen voor nodig. Ik vroeg laatst aan mijn zoon Carlo, hij is twaalf, waarin hij nu de beste van de klas was. Hij zei: I’m the best-looking. Dat vond ik zo gevat.’
Mijn oor aan je hart (oorspr. titel: My ear at his heart. Reading my father) verscheen bij De Bezige Bij en werd vertaald door Molly van Gelder. Eerdere boeken van Hanif Kureishi verschenen bij Anthos.