Dankzij de hitte in het hotel ziet ze er uit alsof het hartje zomer is, met open schoenen en een ragfijn bloesje. Om haar hoofd de tulband die ze zo graag draagt. Geen oorbellen, geen make-up, althans niet zichtbaar. Wel een perfecte french manicure en opvallende ringen en armbanden. Haar gezicht meisjesachtig, met die prachtige sproeten en die iets vooruitstaande voortanden. De zware bril is verdwenen. Zadie Smith, pas dertig geworden, is niet langer een nerd maar een literaire superster, zij het tegen wil en dank. Pas 21 was ze toen White Teeth verscheen; een boek dat ze schreef terwijl ze Engelse literatuur studeerde in Cambridge, en waarvoor ze een ongekend hoog voorschot kreeg. Twee jaar later verscheen het nogal teleurstellende The Autograph Man en nu is er dan On Beauty.
Hierin ontrollen zich, als in een superieure soap, de levens van twee rivaliserende families: de Amerikaanse familie Belsey en de Britse familie Kipp. Het boek is nadrukkelijk gemodelleerd naar E.M. Forsters Howards End, maar in Zadie’s variant luisteren pubers in broeken met laaghangend kruis naar hiphop op hun iPod. On Beauty zit stikvol personages: zwart, blank, bruin, vroom, oud, jong, rijk, arm. Het lijkt nogal een parade aan namen die aan de lezer voorbij trekt, maar Smith slaagt erin al deze figuren in een paar zinnen haarscherp te typeren. En daarin schuilt haar grote kracht; ze lijkt zich thuis te voelen in zwarte achterbuurten, in academische kringen, bij opstandige pubers, bij uitgebluste mannen van middelbare leeftijd, bij vrome christenen, bij teleurgestelde echtgenotes.
Zadie Smith reageert stekelig op deze constatering: ‘Dat is kennelijk ongewoon geworden in fictie, maar zo is fictie altijd geweest. Het is volstrekt normaal; George Eliot, Charles Dickens, ze schreven over de mensen op straat en de mensen in het paleis. Ik hou van die manier van schrijven en ik zou het saai vinden me tot één milieu te beperken. Zo zit de wereld niet in elkaar, mijn wereld in elk geval niet.’
In Zadie Smiths epische nieuwe roman 'On Beauty' figureert een ware parade van personages, die zij allen een eigen stem weet te geven. Een gesprek met een literaire superster.
Hoe hanteer je al die personages? Maak je een schema?
‘Nee, helemaal niet. Elke schrijver werkt anders. Ik ken een schrijver in Londen die heel schematisch werkt met overal gele plakbriefjes om het overzicht niet kwijt te raken. Er zijn extremen: als je kijkt naar het plan voor Mrs. Dalloway van Virginia Woolf dan zie je vier punten op een vodje papier en dat is alles. Ik ben meer van die kant dan van de uitgewerkte schema’s. Ik heb een vaag idee, net als met jazz: er zijn vier akkoorden, maar binnen die akkoorden improviseer je. Ik heb een vaag plan maar ik hou me er niet altijd aan, het is geen wet.’
Zit een karakter vooraf al gedetailleerd in je hoofd of groeit dat gaandeweg?
‘Die vraag vind ik heel moeilijk te beantwoorden. Ik weet het eigenlijk niet. Meestal begin ik met iets dat iemand zegt, gewoon een zin. Sowieso begin ik met het begin van een boek en drie jaar later ben ik het bij het eind. Zo werk ik. Maar ik weet dat er schrijvers zijn die een karakter van tevoren helemaal invullen; hij is zo oud, doet dit werk, enz. Dat is helemaal niet mijn ervaring. Ik maak niet eerst de mensen en dan het boek rondom die mensen. Het boek gaat gewoon van zin naar zin.
Ik heb wel een ritme in mijn hoofd. Soms weet ik: nu blijf je hier te lang hangen, terug naar die figuur. Dat is moeilijk met veel karakters, je kunt niet iedereen even veel aandacht geven. Ik niet in ieder geval. En het is altijd zichtbaar in het verhaal wanneer je even geen zin had, of moe was, of niet geïnteresseerd. Dat kun je altijd zien in een roman. En daarom hou ik er zo van. Een roman is zo menselijk. Niet als een schilderij dat helemaal perfect is. In een roman kun je altijd de onvolkomenheden van de schrijver terugzien, het harde werk, de fouten. Daar hou ik van.
Ik zie de fouten in mijn eigen werk en in dat van anderen. Een roman schrijven is zo’n lang proces. Als je een liedje zingt, duurt dat drie minuten. Het is goed of niet goed. Met een roman heb je goede en slechte dagen. En het duurt drie, vier, vijf jaar om er een te schrijven. Het is een langzaam proces. Er gebeuren dingen in je leven: je gaat trouwen, krijgt een kind, iemand gaat dood. Dat heeft allemaal invloed op je boek. Het is een doorlopend project dat je voortdurend overal mee naar toe neemt. Maar het eindproduct is in zekere zin oncontroleerbaar. Daarom vind ik recensies ook altijd zo vermakelijk. Dan staat er: dit boek werkt niet, hij heeft niet goed genoeg z’n best gedaan. Alsof je daar controle over hebt. Als ik een perfect boek kon schrijven, zou ik een perfect boek schrijven. Maar zo werkt het niet. Dat is onmogelijk. Het is het beste boek dat je op dat moment kon schrijven.’
Je geeft elk personage een heel herkenbare eigen stem. Hoe doe je dat?
‘Ik hoor de hele dag allerlei accenten om me heen: Spaans, Iers, kak, Amerikaans Engels, Brits Engels. Ik hoor het de hele dag. We horen allemaal zulke stemmen om ons heen. Je zou het niet als realistisch hebben beschouwd als je die stemmen niet ook om je heen hoorde, die horen we allemaal de hele dag. Ik schrijf ze alleen op.
Ik heb hier de hele dag gezeten en iedereen die binnenkomt heeft een compleet eigen stem, een eigen toon, een eigen manier van spreken. Dat is normaal. Ik vind fictie waarin iedereen hetzelfde spreekt heel vreemd om te lezen. Daarin hebben alle personages de stem van de schrijver. De hele wereld lijkt op jou, dat is niet mijn ervaring met de wereld.’
Je gebruikt graag dialogen.
‘Ja, ik had nooit gedacht dat ik zoveel dialoog zou schrijven toen ik jonger was, maar ik blijk het heel leuk te vinden. En het gaat me relatief makkelijk af. Ik hou ervan mensen te horen spreken, zo bevrijden ze zich, worden ze onafhankelijk van de schrijver, daar hou ik van in een boek.’
Ben je zo’n schrijver voor wie schrijven een noodzaak is?
‘Nee, dat idee heb ik altijd belachelijk gemaakt. Maar het is duidelijk dat ik erg van schrijven houd. Misschien zou het een psychologische ramp zijn als ik nooit meer zou mogen schrijven, maar niemand zal me dat verbieden dus dat zal ik nooit weten. Ik vind het leuk en ik krijg er voldoening van, maar dat geldt voor heel veel soorten werk. Het is zeker niet zo dat ik per se elke dag moet schrijven. Als ik een week niet mocht lezen zou dat een veel groter probleem zijn. Sinds ik kan lezen, lees ik. En ik kan me niet herinneren dat ik niet kon lezen.
Het is gek, je komt wel eens mensen tegen die niet lezen. Of maar een paar boeken per jaar. Voor wie boeken geen deel uitmaken van hun bestaan. Terwijl ze verder beslist niet gek zijn, heel goed opgeleid. Anderen nemen als ze stukje gaan wandelen in het park al drie boeken mee, terwijl ze weten dat ze helemaal niet gaan lezen in dat park. Dat zijn echte lezers. En ik ben altijd een echte lezer geweest.
Ik word geïnspireerd door andere boeken. Ik wil niet zo’n schrijver worden die bang is andermans boeken te lezen. Ik spreek vaak schrijvers die zeggen: het zal wel heel goed zijn, maar ik wil het niet lezen. Onbegrijpelijk. Ik hou van lezen, en hoe beter het boek hoe gelukkiger ik ben, ook als het door de buurjongen is geschreven. Dat maakt me niks uit, zolang het boek maar goed is.’
Ben je nooit jaloers op andermans boeken?
‘Nee, ik voel ontzag, geen jaloezie. Dat is een ander gevoel. Natuurlijk voel je wel eens een steekje als je een boek leest van een heel jonge schrijver die ontzettend goed is, maar het overheersende gevoel is vreugde. Ook al heb ik het niet zelf geschreven, het is wel op de wereld gezet en daar gaat het om. Maar, het is waar dat er een cultuur heerst waarin mensen jaloers zijn op talent en dat is zo’n onderdrukkende gedachte. Ik hou van talent, elk talent. Talent is iets om te vieren, niet om te haten.’
Het talent van Rembrandt speelt een rol in je boek.
‘Rembrandt is een heel goed voorbeeld van een natuurlijk talent. Veel mensen haatten Rembrandt omdat hij te goed was. Mensen zoals hij duiken zo ongeveer één keer in de vierhonderd jaar op. Mozart, Rembrandt, Shakespeare, dat soort talent is echt zeldzaam. Je zou op je knieën moeten vallen om zo’n talent te eren als het opduikt, maar in plaats daarvan voelen mensen zich bedreigd, klein in aanwezigheid van zo iemand. Het woord genie wordt veel misbruikt tegenwoordig, maar ik heb er een ontmoet en ik weet het verschil. Je bent pas een genie als je de wereld onweerlegbaar verrijkt hebt. Je kunt het talent van Rembrandt niet betwisten. Nou ja, je kunt het wel proberen maar het loont niet. Je bederft alleen de ervaring die je hebt wanneer je voor een Rembrandt staat. En dat is jammer voor iedereen.’