En ineens was Harper Lee er weer. Wat heet: voor haar doen was ze overal. Vorig jaar schitterde ze, gespeeld door actrice Catherine Keener, al in de magistrale film Capote als de nuchtere jeugdvriendin van de kunstenaar. De vrouw die tijdens de research voor diens revolutionaire non-fictieroman 'In Cold Blood' een brug sloeg tussen de achterdochtige dorpelingen in Holcomb, Kansas en die arrogante, bohémienachtige nicht met dat heliumstemmetje. En de aarzelende stem van Capotes geweten, toen zijn ego en eerzucht monsters werden die alles verslonden, inclusief Perry Smith, één van de twee jongens die de plaatselijke boerenfamilie Clutter afslachtten, en die hij gebruikte (of misbruikte) voor zijn boek, terwijl hij tegelijk verliefd op hem werd.
In januari 2006 dook ze hoogstpersoonlijk op bij een door de universiteit van Alabama georganiseerde lunch voor winnaars van een essaywedstrijd over haar roman 'To Kill a Mockingbird' én stond ze zowaar een verslaggever te woord. En als klap op de vuurpijl verscheen in het zomernummer van het tijdschriftvormige Oprah-Winfrey-verhikel O plotseling die brief. Aanhef: 'Dear Oprah.' Was getekend: 'Much love, Harper.'
Wat daartussenin stond, was niet spectaculair. In een paar honderd woorden vertelde de schrijfster hoe ze, als kind in haar onder de Depressie gebukt gaande geboortedorp Monroeville, Alamaba werd gegrepen door het leesvirus. Dat ze haar liefde voor het gedrukte woord nooit verloor: 'Now, 75 years later in an abundant society where people have laptops, cell phones, iPods and minds like empty rooms, I still plot along with books.' En dat e-Books niet aan haar zijn besteed: 'Oprah, can you imagine curling up in bed to read a computer?' schreef ze. Zij niet: 'Some things should happen on soft pages, not cold metal.'
Ze was bevriend met Truman Capote, schreef de klassieker To Kill a Mockingbird, is nu tachtig en wil vooral met rust gelaten worden. Charles J. Shield schreef haar biografie.
Geen stop-de-persen-materiaal in zicht
Maar dat het over twee pagina's uitgesmeerde kattebelletje verscheen, was wel dégelijk sensationeel. Want we hadden het hier wel over Harper Lee. De vrouw die in 1960 een blijvende literaire sensatie werd, maar zelf voorgoed uit beeld verdwijnen leek.
De verkoop van haar debuut loopt gestaag door (de teller staat inmiddels op ongeveer 30 miljoen exemplaren) en toen de Book-Of-the-Month-Club in 1991 in een enquête vroeg welk boek het leven van de ondervraagden het meest had veranderd, eindigde 'To Kill a Mockingbird' met stip op twee, net achter de bijbel.
Haar verhaal over tolerantie en onrecht in small town Amerika werd een klassieker. Met de negenjarige Scout Finch die met haar broer Jem en buurjongetje Dill Harris de mysterieuze kluizenaar Boo Radley uit zijn tent proberen te lokken, terwijl haar vader, Atticus, het als verlichte dorpsadvocaat opneemt voor de ten onrechte van verkrachting beschuldigde zwarte man Tom Robinson. En met die zinnen die zo'n beetje elke Amerikaan kent: 'If you just learn a single trick, Scout, you'll get along a lot better with all kinds of folks. You never really understand a person until you consider things from his point of view... Until you climb inside of his skin and walk around in it.'
Maar een tweede boek kwam er nooit, Lee geeft al een slordige veertig jaar geen interviews meer - één verzoek daartoe beantwoordde ze ooit met de mededeling 'Not just no, but héll no!' - en het laatste geschreven levensteken, een recensie van een geschiedenisboek over haar geliefde thuisstaat, verscheen in 1983.
Tot dat nummer van O dus. Het was alsof J.D. Salinger zijn stilzwijgen verbrak, en een gezellig artikeltje voor de Viva schreef.
Het wonderlijke literaire nieuws haalde het bijna gelijktijdig verschenen boek 'Mockingbird' van Charles J. Shields niet. En, nee, ook voor hem legde de schrijfster haar ziel niet bloot. Maar dat maakt het portret dat hij op basis van meer dan zeshonderd interviews en jaren aan archiefwerk maakte - het allereerste in boekvorm - niet minder geslaagd en boeiend. Van het jongensachtige meisje dat met haar buurjongetje Truman Capote (of Truman Streckfus Persons, zoals hij toen nog heette) en een loodzware typemachine een eigen wereld voor zichzelf creëerde, tot de tachtigjarige die zich in haar geboortedorp verschanst voor journalisten en handtekeningjagers - Shields wekt haar bewonderenswaardig tot leven.
En passant laat hij je begrijpen waar die ene wonderschone roman vandaan kwam en waarom er daarna niet meer volgden.
Je ziet haar als kind al tikken aan verhaaltjes over dat gewone stadje in het zuiden. Kijken naar de plaatselijke zonderlingen en de hardwerkende sappelaars op South Alabama Avenue, of naar haar vader, advocaat en eigenaar van de plaatselijk krant, die model zou staan voor haar grote held Atticus.
Je ziet haar als eigenzinnige studente, die weigert zich in het keurslijf van de brave Southern Belle te laten dwingen. Afspraakjes met jongens van de nabijgelegen marinebasis interesseren haar maar matig, en ze schokt de dametjes van het dispuut met haar hartgrondige vloeken en haar gewoonte om af en toe een pijpje op te steken. 'In the purely feminine aquifer of sorority life,' schrijft Shields, 'she floated like a drop of motor oil.'
De redacties van studentenbladen, daar voelt ze zich wel thuis, natuurlijk.
En als ze in 1949 op haar drieëntwintigste haar studie afbreekt en tegen de zin van haar familie in naar New York vertrekt om overdag bij een reisbureau te werken en 's avonds en 's nachts te schrijven, volgen er een paar scènes waar een fictieschrijver van zou watertanden.
Dat moment op kerstavond 1956 bijvoorbeeld, als ze onder de boom bij haar goede vrienden Michael en Joy Brown een briefje vindt: 'You have one year off from your job to write whatever you please. Merry Christmas.' De Browns betalen de rekeningen, zij schrijft aan de roman die ze Go Set a Watchman en Atticus noemt voor ze in '59 de definitieve titel bedenkt.
Vlak daarvoor gooit ze, gefrustreerd na bijna drie jaar herschrijven, het manuscript uit haar raam aan York Avenue in Manhattan. Als haar redactrice haar niet had overgehaald om de bladzijden van de besneeuwde straat te rapen, was de storm van succes van 1960 nooit opgestoken. De juichende recensies, de Pulitzer Prize, de verfilming met Gregory Peck.
Shields beschrijft het allemaal uitgebreid. De schok van het succes en de spotlichten, en de verlammende werking die die heeft op een in wezen nogal teruggetrokken vrouw.
Ze begint nog aan twee boeken: een tweede roman en, ergens midden jaren tachtig, een true crime-boek geschoeid op de leest van In Cold Blood, die klassieker waar ze zo'n groot aandeel in had, dat Capote ijskoud wegmoffelde. Beide pogingen stranden. Omdat de mensen die haar bij haar debuut begeleidden wegvielen. Omdat ze langzaam inzag dat ze To Kill a Mockingbird nooit zou overtreffen. En waarschijnlijk vooral omdat ze gewoon met rust gelaten wil worden.
En nu? Nu is Harper Lee tachtig. Ze woont met haar 94-jarige zus Alice in een huis in Monroeville, zet zich in voor haar kerkgemeente en scharrelt een paar maanden per jaar in trainingspak door de musea en boekhandels van New York. Fans staat ze soms beleefd of knorrig te woord, vaker houden haar mededorpelingen ze op afstand.
'Ik heb gezegd wat ik te zeggen had,' zei ze in 2000 tegen een bewonderende boekhandelaar. Ze heeft zich er tevreden bij neergelegd. En dat moeten haar lezers ook maar doen.
Charles J. Shields: Mockingbird, Henry Holt and Company, import via Van Ditmar.