M.J. Hyland heeft lange rode nagels, roodgestifte lippen en een doorrookte, zware stem die helemaal niet past bij haar frêle verschijning. En ze stelt zich voor als Maria. Dat ze haar voornaam niet als schrijversnaam gebruikt, heeft een ‘puur esthetische’ oorzaak.
‘Maria Hyland klinkt niet als een schrijver. Ik zou nooit een boek lezen van iemand die Maria Hyland heet.’ En dat zou eeuwig jammer zijn, want de twee romans die Hyland tot dusver schreef, beloven een groot schrijverschap. Haar tragikomische debuutroman 'Hoe het licht binnenvalt' waarin ze in een messcherpe stijl het verhaal vertelde van de zestienjarige Louise Connor die uit Sydney naar Chicago reist om een jaar in een gastgezin te verblijven, werd alom geprezen.
Toen ze zeventien was, werd M.J. Hyland gered door Gogol. Nu schrijft ze zelf. ‘Het schrijven heeft mijn hele persoonlijkheid aangetast'.
De intelligente, scherpzinnige Lou komt uit een asociaal gezin en is vast van plan zich een plek te veroveren in een warmer nest. Als ze bij aankomst op het vliegveld de aftershave van gastvader Henry opsnuift, stelt ze tevreden vast dat ze van nu af aan tussen schonere lakens zal slapen.
Het verhaal over Lou werd in de ik-vorm verteld en ook nog eens in de tegenwoordige tijd. Datzelfde claustrofobische perspectief koos Hyland voor haar tweede roman Waar je valt, die zo mogelijk nog meer lof oogstte en waarmee ze zelfs de Bookerprize-shortlist bereikte. Ditmaal is de verteller een elfjarige jongen, die begin jaren zeventig opgroeit in Ierland. Deze John Egan is een eigenaardig knulletje; veel te lang voor zijn leeftijd en bezeten van het idee dat hij in staat is leugens te herkennen. Zijn droom is als menselijke leugendetector een plek te veroveren in het door hem stukgelezen Guinnes Book of Records. Voor zijn door depressies geplaagde moeder koestert hij een overweldigende liefde, terwijl hij met zijn slapjanus van een vader op gespannen voet leeft. Aanvankelijk lijkt er in het leven van John weinig opzienbarends te gebeuren, maar dat is schijn. Het verhaal zit vol verborgen drama en Hyland weet de spanning meesterlijk op te voeren. De wereld van John is zo benauwend dat de lezer bij tijd en wijle naar adem snakt.
De schrijfster was in Nederland vanwege Crossing Border en herkent de klacht: ‘Mijn redacteur vond het boek toen ik het inleverde te duister, te donker. Toen dacht ik: fuck, als er geen licht is, heeft het duister geen functie meer. Ik moet de lezer enige hoop geven, dus ik heb wat nieuwe scènes geschreven die het boek beter hebben gemaakt. Het moest wat speelser. Zonder licht was het uitzichtloos geworden. Dus ik heb de vader iets liefdevoller gemaakt. En er moest iets op het spel staan, want als er niks te verliezen valt, is het niet spannend. Er moest licht in, hoop, goede dingen die bedreigd worden, die ze afgenomen zouden kunnen worden.’
Je zou kunnen zeggen dat M.J. Hyland een geboren schrijver is. Ze groeide op in een weinig inspirerend milieu, waarover ze niet veel kwijt wil. Geboren in Londen, verhuisd naar Ierland, toen naar Australië, terug naar Ierland en weer naar Australië. Pa dronk, was gewelddadig en zat af en toe in de bak voor bankovervallen. Ze werd gered door een lerares die haar in huis nam en haar boeken te lezen gaf.
‘Zonder Gogol was ik niet gaan schrijven. Toen ik zeventien was, las ik 'De overjas'. Dat verhaal heeft alles veranderd. Hoe ik mijn leven zag, de wereld. Alles. Het was een enorme openbaring, een plezier dat nooit meer geëvenaard is, vergelijkbaar met je eerste orgasme. Boeken veranderden alles. Tot dan toe had ik nooit iets gelezen. In mijn familie werd niet gelezen, niet naar muziek geluisterd. Een waardeloos bestaan.’
En een schrijversgoudmijn, maar Hyland schrijft niet over zichzelf: ‘Mijn uitgever was dol op Lou. Toen hij me voor het eerst ontmoette, hoopte hij dat ik Lou was. Iedereen dacht dat dat boek autobiografisch was, dat ik schreef over hoe ik was toen ik zestien was. Ik bespeurde iets van teleurstelling, want Lou is heel bijzonder, heel charmant. Ze heeft veel trekjes die ik wel had willen hebben toen ik zo oud was.’
Dat de lezers willen dat Lou bestaat, beschouwt Hyland echter niet als compliment, integendeel. ‘Het voelt eerder als een belediging. Eigenlijk wil ik dat de eerste reactie op alles wat ik schrijf is: “goh, wat knap, hoe heb je dat allemaal bedacht?” Bovendien betekent het dat mensen alles op die manier lezen. Als ze lezen over de leraar van John Egan denken ze niet: “wat een fantastisch, bizar karakter”, ze vragen of ik vroeger een leraar had die zo was. Dan denk ik: fuck, moet alles wat ik schrijf ergens toe herleid worden? Dat vind ik een belediging. Ik wil juist een felicitatie aan mijn verbeelding.’
Sinds ze serieus is gaan schrijven, is Hyland letterlijk een ander mens. ‘Het schrijven heeft mijn hele persoonlijkheid aangetast. Vroeger was ik een veel levendiger, interessanter, charismatischer persoon. Leuk gezelschap. Maar hoe beter ik ga schrijven en hoe meer ik er mee bezig ben, hoe saaier mijn leven wordt. Als ik een paar dagen niet schrijf, voel ik me afschuwelijk. Dan ben ik ongenietbaar. Ik voel me alleen maar gelukkig tijdens die vier, vijf uur per dag dat ik helemaal in die door mezelf gecreëerde wereld zit en het kost me moeite me daaruit los te rukken. Alleen lezen voelt goed. Er zijn schrijvers die geen plezier meer hebben in lezen, maar ik krijg nog steeds een enorme kick van het lezen van goeie fictie.’
Op de vraag of ze de boeken van haar mede-genomineerden voor de Booker Prize heeft gelezen, volgt een volmondig nee.
‘Ik lees nooit moderne literatuur. En ik was trouwens heel blij dat ik niet won. Ik wilde doorgaan met werken en dat had niet gekund als ik had gewonnen. Bovendien vind ik dat Waar je valt een prijs van deze omvang niet verdiende. Ik wil zo’n prijs winnen met een ander boek, een boek dat ik niet beter had kunnen schrijven. In dit boek zie ik alweer slechte passages. Ik heb een goeie neus voor wat slecht geschreven is, vooral in andermans boeken, maar ik ben ook heel kritisch over mijn eigen werk. Ik heb wat Hemingway noemde een goeie bullshit-detector.’