‘Mijn man zou het volkomen met je eens zijn,’ zegt Amy Bloom (1953) tegen het eind van het gesprek met een tevreden glimlach. ‘Hij vindt me óók de meest onsentimentele romantica die hij ooit is tegengekomen.’
Het lijkt misschien een vreemde kenschets van iemand die twee prachtige verhalenbundels schreef, " Come to Me" (1993) en " A Blind Man Can See How Much I Love You" (2000), en een roman getiteld "Love Invents Us" (1996). Maar heb je ze gelezen, dan weet je dat schijn in haar geval bedriegt. Want Bloom put ogenschijnlijk uit dezelfde bron waar Bouquet-reeksschrijvers hun lekke verbeeldingsemmertjes in hangen. Ze gelooft in de kracht van de liefde en dat obstakels er zijn om ze te overwinnen. Maar voor gezwijmel ben je bij deze droge New Yorkse niettemin volledig aan het verkeerde adres.
Dat blijkt ook weer, haast tegen de klippen op, in haar overweldigende nieuwe roman "Op zoek". Samengevat in een paar zinnen lijkt de plot die van een goedkope tearjearker. Lillian Leyb, een vrouw van tweeëntwintig, ontkomt aan een pogrom in een Russisch dorpje en probeert – straatarm, de taal nauwelijks machtig en geplaagd door gruwelijke herinneringen aan haar uitgemoorde familie en verdwenen dochtertje Sophie – met vallen en opstaan een nieuw leven op te bouwen aan de Lower East Side van de jaren twintig. Tot een nichtje haar vertelt dat haar kleine meisje nog leeft, ergens in Siberië. Dan begint Lillian, grotendeels te voet, aan een barre tocht dwars door Noord-Amerika en Alaska, op weg naar de Beringstraat en een boot naar haar kind.
In haar tweede roman 'Op zoek' beschrijft Amy Bloom de epische zoektocht van een jonge vrouw naar haar dochtertje, dwars door Amerika naar Siberië – een moderne variant op de heroïsche queeste.
Immigranten
Dat ze met dat eerste deel aansluit bij een nogal uitgesleten genre in de Amerikaanse literatuur, de immigrantenroman, was nieuw voor Bloom, beweert ze. ‘Ik zal wel te weinig buiten komen, maar ik had geen idéé dat er daar al zoveel van waren. En volgens mij doet dat er ook niet toe. Er bestaan geen nieuwe verhalen en samenvattingen zeggen ook niet alles. Ik bedoel, "Moby Dick" is een gozer met een vis. "Anna Karenina" een rare, egocentrische vrouw gooit zich voor een trein." News at eleven"… Het gaat er niet om wat je vertelt, maar hóe je het vertelt.
Bovendien heb ik geen romantische Amerikaanse-Droom-ideeën over het immigrantenbestaan. Dat zit niet in mijn genen. Mijn grootouders zijn ook ooit uit Rusland naar de vs gekomen, maar daar vertelden ze nóóit wat over. Ik heb een dagboek van mijn grootvader uit die tijd, maar ja… Hij beschrijft daarin hoe hij als socialist naar Amerika kwam, en verliefd werd op het kapitalisme, vervolgens klaagt hij een pagina of vijftien over mijn grootmoeder en na een korte tussenstop in Californië wordt-ie het land alweer uitgezet. Veertig velletjes, meer is ’t niet.’Geen goudmijn vol ontboezemingen en ontberingen dus.
Maar misschien versterkte die familieachtergrond wel haar gevoel dat het verleden dat ze beschrijft niet zo ver weg is. ‘En de jaren twintig waren een erg interessante periode in de Amerikaanse geschiedenis. Juist omdat het, afgezien van computers en televisie, sprekend de moderne wereld was. Tenzij je arm was natuurlijk, want dan leefde je als een 19de-eeuwse boer: mensen verzamelden nog kolen en hout om die te branden in tinnen haardjes die ze in hun huizen bouwden en stierven om de haverklap aan rookvergiftiging. Maar in de middenklasse en daarboven had je dezelfde sterrenverering en politieke corruptie als nu. En alles leek net zo snel te gaan.’
Odyssee
Geen wonder dus dat het tempo in "Op zoek" ook moordend is. In New York, waar Lillian terechtkomt in de wereld van het jiddische theater (waar de als actrice begonnen schrijfster zich moeiteloos in kon inleven) en de bijzit wordt van een grote impresario én diens fattige zoon, de steracteur. En helemaal als haar reis naar Siberië begint. Een reis die losjes gebaseerd is op een volkslegende uit Alaska over een dergelijke tocht waar haar vader, ‘een journalist met een voorkeur voor apocrivia’ haar ooit op wees. ‘Toen ik eenmaal in Alaska was voor research, bleek dat eigenlijk niemand zeker kon weten dat die vrouw inderdaad naar Rusland liep, omdat ze geen woord Engels sprak. En op foto’s die er zogenaamd van haar gemaakt waren, was ze de ene keer een rijzige blondine en de andere keer een donkerharig propje.’
Maar goed, ze kon er in elk geval een bewogen odyssee omheen fantaseren. Wat ook precies is wat Bloom erin aantrok: het idee van een moderne variant op de Heroïsche Queeste, met een vrouw in de hoofdrol. ‘Ik ben nooit zo dol geweest op de verhalen van Koning Arthur en zo, maar wél op de Griekse mythologie. Alleen vond ik het altijd vreemd dat de mannen steevast achter het Gulden Vlies aanjoegen of de vloot moesten verslaan, terwijl de vrouwen hooguit in bomen of vogels werden veranderd. Waarom dóen ze nooit wat?! dacht ik dan.’ Lillian reist als verstekeling per trein, verzeilt ondermeer onder de vleugels van een zwart hoertje, Gumdrop, in het Jazz District van Seattle, ontmoet in de gevangenis het Aziatische oplichtstertje Chinky, treft een stel verweesde kinderen aan in een berghut en ontdooit het hart van de kluizenaar John Bisschop ergens tijdens haar voettocht langs het onherbergzame Telegraph Trail. En dat allemaal in krap 240 pagina’s.
‘Short but dense,’ noemt Bloom haar epos-in-pocketformaat zelf. En die verfrissende kernachtigheid heeft alles te maken met haar ervaring als korte-verhalenschrijfster: ‘In korte verhalen kun je je niet verliezen in eindeloze natuurbeschrijvingen of acht pagina’s over de geschiedenis van rijst. Eigenlijk heb ik voor "Op zoek" gewoon dezelfde standaard gehanteerd: elk woord moest tellen. Elk detail moest óf iets wezenlijks zeggen over de personages óf de plot vooruit helpen. De rest is ballast.’
Geen Oprah
Onderweg maakt haar heldin de vreselijkste dingen mee, van honger en rottende blaarvoeten tot aanranding en moord en doodslag. Het is allemaal wat veel om te geloven, vond een jong meisje in het publiek tijdens een openbare lezing laatst. Maar Bloom was het volkomen eens met de oudere dame die naast haar zat. ‘Die gaf haar een klopje op haar hand en zei: “Wat fi jn voor je.” Als mensen denken dat Lillians leed buitengewoon is, dan hebben ze niet erg goed opgelet. Het is niet anders dat wat driekwart van de mensen die destijds naar de VS kwamen meemaakte. En nu nog meemaakt, trouwens.’
Opvallend bij dat alles blijft de nuchtere verteltoon. Maar ja, de ‘slachtoffercultus’ van tegenwoordig kende men destijds ook nog niet. Er was geen Oprah om bij uit te huilen. (‘Trouwens, als je verdriet afneemt door in een talkshow te zitten grienen, dan zeg ik: dat is niet het diepst denkbare verdriet.’) ‘En bovendien is Lillian in Rusland zó beschadigd, dat ze niet eens echt voelt wat er daarna met haar gebeurt. Een psychiater stuurde me laatst een briefje waarin hij schreef: dit is de beste beschrijving van posttraumatische stress die ik ooit heb gelezen. Die verdoofdheid. Die drang om je te richten op kleine genoegens, om je een beetje verbonden te voelen, maar ook weer niet te veel. Dat hebben veteranen die terugkomen uit oorlogen of mensen die orkaan Katrina overleefd hebben precies zo.
Maar het voordeel voor haar is wel dat ze niet zo verbijsterd raakt door de oneerlijkheid van het universum dat ze niet meer verder kan. Als je zo verdoofd bent, is er héél veel voor nodig om je defi nitief uit het lood te slaan.’ En, blijkt in de verrassende fi nale, er is liefde voor nodig om haar wonden te helen. Onsentimentele liefde, dat spreekt.