Een meisje verschijnt – twintig jaar na haar mysterieuze verdwijning – op de bewakingscamera’s van een winkelcentrum. Een urban myth, door Catherine O’Flynn verwerkt in haar debuutroman 'Wat verloren is'.
Ja, lacht Catherine O’Flynn (1970) haar tanden bloot, zo heet haar literair agente echt: Lucy Luck. ‘Ze zal wel gek worden van al die beginnende schrijvers die hun manuscript naar haar opsturen met een briefje erbij zo van: “Ik las uw naam, en ik dacht…” Maar mij heeft ze in ieder geval érg veel geluk gebracht.’
Dat mag je zeggen. Want vond ze het zelf al een wonder dat haar debuutroman "Wat verloren is" überhaupt werd uitgegeven, de zegetocht die volgde klinkt als het soort sprookje waar bijna wel een toverfee aan te pas moet zijn gekomen. ‘Iedereen weet dat er miljoenen boeken per jaar verschijnen, en de meeste verdwijnen in het niets. Dus ik dacht: dat zal met het mijne ook wel gebeuren. Zeker omdat het uitkwam bij een piepkleine uitgeverij die nou niet bepaald enorme marketingbudgetten heeft.’
Tindal Street Press heette het dappere huisje dat ‘zijn beperkte gewicht’ achter haar roman gooide, nadat veertien uitgeverijen die afwezen. ‘Ik kreeg best positieve brieven, maar het eind van het liedje was altijd dat ze niet wisten hoe ze het boek “in de markt moesten zetten”. Was het een thriller? Een spookverhaal? Een liefdesgeschiedenis?
Ik had er nooit bij stilgestaan dat dat zo belangrijk was. Stom eigenlijk, want ik heb jarenlang in een platenzaak gewerkt en daar waren artiesten die zogenaamd genregrenzen doorbraken ook altijd een ramp. Want waar zet je die in godsnaam neer? Uiteindelijk kwamen ze altijd in de jazzbakken terecht, want daar keek toch nooit iemand in.’
‘Engeland is nu helemaal niet gevaarlijker voor kinderen dan veertig jaar geleden, alleen de paniek en de hysterie zijn toegenomen’
Prijzen
Maar naar haar elegante, tragikomische verhaal over de tienjarige Kate Meaney – een meisje dat in de jaren tachtig detectiefje speelt in het gloednieuwe winkelcentrum Green Oaks, spoorloos verdwijnt en twintig jaar later lijkt op te duiken op de beveiligingscamera’s van het plaatselijke Hoog Catherijne – werd wel dégelijk gekeken. Eerst was er dat prachtige citaat van Jonathan Coe, een mede-inwoner van Birmingham, voor op de achterflap: ‘Een geweldig debuut van een ongelooflijk getalenteerd schrijfster.’ De jubelende recensies volgen al snel. En uiteindelijk werd ze genomineerd voor maarliefst vier grote literaire prijzen, waaronder de Booker en de Orange Prize.
‘Op de ochtend dat de Orange-nominaties bekend werden gemaakt, zat ik toevallig te surfen op het internet, en zag ik mezelf ineens op die lijst staan. Terwijl ik niet eens wist dat ik ingestuurd was! Ik weet nog dat ik in eerste instantie het krankzinnige idee had dat het een bugje was. Dat die naam daar stond, omdat ik op míjn computer naar die site zat te kijken!’
Het is het ongeloof van iemand die niet dacht dat ze zich ooit schijfster zou noemen. ‘Na mijn studie heb ik wel een tijdje aangemodderd in de lokale journalistiek, maar daar stopte ik al gauw mee. Te moeilijk. En daarna was ik altijd heel tevreden met baantjes die mijn hoofd niet te veel in beslag namen – postbode, webmaster, winkelmeisje – zonder ooit nog iets te schrijven. Dit boek kwam echt uit het niets.’
Het begon met weer zo’n baantje. In een hypermodern winkelcentrum dit keer: ‘Als je daar werkt, zie je dingen die je normaal nooit ziet. Het enorme contrast tussen de luxueuze publieke ruimtes en de armoedige, grotachtige omstandigheden achter de schermen, bijvoorbeeld. De kameraadschap onder het personeel dat een stilzwijgend front vormt tegen lastige klanten. De zwarte humor. Of hoe spookachtig zo’n gebouw ’s morgens vroeg en ’s avonds laat is. Ik heb daar ontzettend veel gelachen, maar tegelijkertijd had het iets droevigs hoe verloren mensen daar leken. Klanten die ronddwaalden zonder dat ze leken te weten wat ze er zochten. Collega’s die er verzeild waren geraakt – tijdelijk, dachten ze – en er nu al jaren en jaren werkten.’
Spookverschijning
Na verloop van tijd begon O’Flynn ’s avonds kleine notities te maken. ‘Gewoon voor mezelf, zodat ik me bepaalde dingen zou herinneren als ik er over een paar jaar hopelijk niet meer werkte.’
Die observaties komen terug in "Wat verloren is", net als haar fantasieën over wat er omging in de hoofden van al die mensen die ze voorbij zag slenteren.
Maar het verhaal ontstond pas toen een nachtwaker haar vertelde over een collega die beweerde dat hij de spookverschijning van een kind op zijn monitor had gezien. ‘Inmiddels denk ik dat het een urban myth is, want ik heb er al heel wat varianten van gehoord, maar destijds geloofde ik het helemaal. Ik vond het ontzettend spooky en weird, maar ik begon me ook voor te stellen wie dat meisje was.’
Handboek
Kate was geboren. Een hartveroverende wijsneus die vanuit een nabijgelegen dorpje elke dag naar Green Oaks reist om samen met haar knuffel Mickey Monkey haar bloedserieuze werk te verrichten als hoofd van Falcon Investigations.
‘Op die leeftijd fantaseerde ik zelf ook dat ik een junior detective was,’ lacht de schrijfster. ‘Al pakte ik het wel minder professioneel aan dan zij. Maar ik had ook een handboek, "Clues and Suspects" heette het mijne, waarin net zulke krankzinnige tips stonden. Zoals hoe je mannen donkere steegjes in moest volgen…’
De eerste tachtig pagina’s zie je de wereld door haar scherpe ogen. Ze is nieuwsgierig, open en geestig. Want: ‘Kinderen zijn in boeken vaak symbolen van onschuld of slachtoffers zonder een eigen persoonlijkheid. Kate moest zo echt mogelijk worden, levendiger dan de volwassenen ook.’
Dat blijkt ze zeker als in 2003, twintig jaar na haar verdwijning, beveiligingbeambte Kurt en Lisa, chef in een cdwinkel, op zoek gaan naar dat mysterieuze spookmeisje. Afgezien van dat gezamenlijke avontuur zijn ze eenzaam en vastgeroest.
‘Ik wilde laten zien dat mensen heel makkelijk kunnen verzanden in een leven waar ze nooit van hebben gedroomd. In een baan of relatie terechtkomen, en dan maar zo’n beetje voortmodderen.’
Zielsverwanten
Weg is de onbevangenheid van de jeugd. Zoals er in deze roman wel meer, eh, verloren is gegaan. De broer van Lisa, Adrian, wordt bijvoorbeeld een verdachte in Kate’s zaak, omdat hij als excentrieke ex-student vriendschap met het meisje sloot. ‘Het is jammer dan volwassen mannen tegenwoordig bijna geen relatie meer met kinderen op kunnen bouwen, omdat ze dan meteen voor pedofiel worden aangezien. Terwijl zo’n vriendschap ook iets heel moois en zuivers kan zijn. Hun leeftijd doet er niet toe. Ze zijn zielsverwanten die genieten van elkaars gezelschap. Volgens mij is Engeland nu helemaal niet gevaarlijker voor kinderen dan veertig jaar geleden. Alleen de paniek en de hysterie zijn toegenomen.’En dan heb je natuurlijk nog de kleine buurtwinkeltjes die het veld moeten ruimen voor dat ‘blinkende consumptiepaleis’.
Al wil O’Flynn daar niet al te dramatisch over doen: ‘Ik beweer echt niet dat die kruideniertjes per definitie geweldig zijn. "Small shops can be completely rubbish!" En dat sommige mensen de roman hebben opgevat als een aanklacht tegen rondlummelen in winkelcentra is ook onzin. Je kunt je tijdens een wandeling door de natuur volgens mij net zo leeg en richtingloos voelen.’
Uiteindelijk draait het in "Wat verloren is" om je eigen weg vinden, wakker geschud door vrienden en, uiteraard, met een beetje geluk en aanmoediging. Haar succes en het winnen van de Costa First Novel Award waren dat laatste zeker. ‘Ik ging erdoor denken: “Well, I guess I should write some more…”’
Inmiddels is ze inderdaad begonnen aan haar tweede roman. En eigenlijk maakt ze zich maar om één ding zorgen: ‘Nu ik fulltime schrijfster ben, vrees ik weleens dat ik de inspiratie van de werkvloer zal missen. Misschien moet ik maar weer voor een of twee dagen in de week een dom baantje nemen.’