In september barst het literaire seizoen weer los. In de aanloop daarnaar toe vertellen zeven prominente Nederlandse auteurs over de totstandkoming van hun nieuwe roman. Deze week: Gerbrand Bakker over zijn nieuwe roman.

‘Gisteren dacht ik nog: dit wordt een heel raar gesprek, want ik wil er eigenlijk niet over praten. Het is natuurlijk een algemeen heersend bijgeloof onder schrijvers om niet teveel te zegen over het boek waaraan je werkt. Dat heeft iets engs. Ik denk dan: als het af is, ga ik er wel over praten. Het is een vreselijk boek. Ik ben er al vijftien jaar mee bezig. Ik denk dat dit al wel de tiende versie is. Eigenlijk dacht ik dat het af was, maar de uitgever las het en die wilde toch nog een paar dingen anders. Het ligt alweer een tijdje, anderhalve maand of zo. Ik ben nu moed aan het verzamelen om de laatste slag te maken. Je wordt er een beetje akelig en eenzaam van, dus daarom stel ik het telkens uit. Bovendien ben ik bang om het stuk te schrijven. Dat kan namelijk, dat er niks van overblijft. Dat lijntje tussen beter maken en stukmaken zie je niet altijd even goed, ik in elk geval niet. En het is nogal autobiografisch, dat maakt het ook zo moeilijk.
Mensen denken altijd dat dat juist makkelijk is: o, je schrijft gewoon op wat er gebeurd is. Nee, dat doe je nou juist niet. Het moet steeds verder van jezelf afgeschreven worden. Dat is moeilijk. Je moet dingen loslaten die je niet wilt loslaten. En je zit, nog veel erger dan met een ander boek, met die lievelingetjes die er beslist niet uit mogen.
Boven is het stil is helemaal uit mijn duim gezogen, toch zit daar ook veel van mezelf in. Maar ik heb de handeling in Waterland geplaatst, dat geeft een enorme afstand. Het boek dat nu gaat komen, speelt zich af in mijn oude dorp waar ik geboren en getogen ben en waar in mijn jeugd iets heel ergs is gebeurd. Daar gaat het over. Ik heb vier broers en een zus. Maar zes kinderen is voor een boek te veel dus er blijven drie broers over. Drie broers en een nichtje. Een jong kind nog. Ik schrijf dus ook over mijn ouders en mijn broers en het is moeilijk loslaten. Mijn redacteur stelde op een gegeven moment voor: dan doe je dat en dat met die moeder. Waarop ik onmiddellijk zei: dat kan niet! Dat is mijn moeder! Maar hij zei: dat is je moeder helemaal niet, je schrijft een boek. Daaraan zie je dus dat ik nog net niet helemaal de slag gemaakt heb van de autobiografie naar een boek dat voor iedereen te pruimen is en niet alleen voor de mensen die daar wonen. Het moet een echt boek worden.

Pitbull
Dit is het boek waardoor ik schrijver ben geworden. Hier is het mee begonnen. Ik had in mijn hoofd dat dit het eerste boek zou worden, dat is allemaal anders gelopen, maar alleen dat al is voor mij reden om me hier als een pitbull in vast te bijten. Bovendien wil ik er nu ook wel eens vanaf, om straks lekker verder te kunnen met een nieuw boek. Ik weet dat veel schrijvers dat hebben. Hoe langer je aan iets zit te schrijven en te worstelen en te martelen, hoe meer zin je krijgt in een nieuw, los boek.
De structuur van dit boek is ook ingewikkeld. Het speelt zich af in het heden met flashbacks. Maar waar zet je die? De kern van het verhaal staat niet gewoon in het eerste hoofdstuk, dus de lezer komt er pas langzamerhand achter hoe het zit. Dat is heel moeilijk, want als je dat verkeerd doet, denkt de lezer: waar gaat dit nou over? Dan gaat het irriteren. “Boven is het stil” is vanuit een ik-persoon geschreven. Je komt op geen enkel moment in de gedachten van de andere personages. In dit boek zitten heel veel stemmen en wordt er juist iemand uitgespaard die niet zelf aan het woord komt. Ik vind die derde persoon zo lastig. Dat je je de hele tijd moet afvragen: kan hij of zij dit nou zeggen of denken zonder dat ik er als alwetende verteller boven hang. De redacteur wijst je daarop, je praat erover, maar dan moet je met je manuscriptje onder je arm weer naar huis. Alles is er al, alle hoofdstukken, alle woorden, het staat alleen nog net niet op de goeie plek.
Het boek speelt zich af op een dag in juni. Het is erg heet. Het is nu ook juni en ik vind het fijn om deze juni nog even mee te maken. Goed kijken, goed ruiken, je realiseren hoe verdomd laat het pas donker wordt. Dat soort dingen pik ik even mee. Gisteren fietste ik naar Bloemendaal en ik vroeg me de hele tijd af wanneer de liguster ook alweer bloeit. En dan ben ik nota bene hovenier. Die bloeit dus nu. En dat moet, want dat heb ik nodig voor het boek. Dat is het mooie aan schrijven, het is niks maar dan zit ik zo blij op de fiets. Het zat in mijn hoofd: dat moet erin, dat is belangrijk. Hoe liguster ruikt. Ik vind het intens smerig, maar dat heeft te maken met die erge gebeurtenis vroeger. Dan klopt het dat die liguster nu bloeit. Dat zijn kleine geluksmomentjes in het zware, zware werk.
Omdat het boek zich grotendeels afspeelt op de begraafplaats, probeerde ik die aanvankelijk zo precies mogelijk te beschrijven. Maar dat moet je ook weer loslaten, want het gaat er natuurlijk om dat je zo’n plek beschrijft en gebruikt in je verhaal op de manier waarop dat het beste werkt. Op die begraafplaats staan weinig bomen, maar de boom die er staat is een meidoorn. Dat is een flutboom qua grootte, het is nauwelijks een boom, maar die heb ik lang laten staan. Totdat ik dacht: ga toch weg met die meidoorn, ík ben de schrijver, ík bepaal wat voor boom daar komt.
Als schrijver moet je jezelf de hele tijd die vrijheid blijven geven: schrijf dit nou maar op, gewoon doen. Er is een boek, “The Lord of the Dark Places”, van Hal Bennett. Een bizar boek, bijna niemand kent het. Het speelt zich af in de zuidelijke staten van Amerika, een negerboek. Daarin zit een zoon die het evangelie verspreidt door zich suf te neuken, dat is zijn manier om het christendom te verspreiden. Qua stijl en onderwerp heeft dat boek niets met mijn boek te maken, maar dat doet er niet toe. Dat is voor mij het boek geweest waardoor ik heel duidelijk heb begrepen: het kan dus wel. Jij bent de schrijver, jij bepaalt het allemaal. Doe het maar, durf het maar.’