Het is gek,’ zegt Hans Verhagen, ‘als je tegen de 65 loopt krijg je ineens brieven van de overheid, die van een andere toon zijn. Ik heb het gecheckt en het is andere mensen ook opgevallen. Ineens word je als ouwe lul toegesproken, alles wordt uitgelegd. En je weet, de overheid is tamelijk kortaf, er staat altijd “u dient” bij. Maar dat staat er niet meer.’ De dichter is door een griepje getroffen, hij ontvangt vanuit zijn bed. Het ruime appartement, uitkijkend op het Damrak en het Centraal Station, wordt gedomineerd door Verhagens grote, kleurrijke schilderijen. ‘Ik kan natuurlijk niet schilderen, ben helemaal geen ambachtsman. Ik schilder al geruime tijd niet meer, omdat ik echt weer ben gaan schrijven. Het moet weer even helemaal daar op neerkomen. Ik kijk wel naar dingen die ik vroeger geschilderd heb en dan denk ik: nou, dat is toch helemaal niet zo gek.’ Als beeldend kunstenaar is Verhagen een laatbloeier, zijn eerste schilderijen dateren uit de tweede helft van de jaren ’80. Op andere terreinen geldt het tegenovergestelde: als twintigjarige maakte hij de pagina Q in het Algemeen Dagblad, de eerste jongerenpagina van Nederland, drie jaar later debuteerde hij zeer succesvol als dichter met de klassiek geworden bundel Rozen & motoren. In de jaren ’60 en ’70 manifesteerde Verhagen zich vooral als televisiemaker. Eerst als lid van het Hoepla-team, later met ontroerende items voor Het Gat van Nederland en grotere projecten als Trap naar zee, een film over zijn geboortestad Vlissingen.
Dichter, journalist, televisiemaker en beeldend kunstenaar Hans Verhagen vierde in maart met tegenzin zijn zeventigste verjaardag. Op 28 mei ontvangt hij de P.C. Hooftprijs ‘vanwege zijn humor, zijn engagement, zijn poëtische durf en eigenzinnigheid’.
Kanjers
Eigenlijk ging het maar één keer mis: de talkshow Verhagencadabra (1979) stopte al na vijf afleveringen. Verhagen weet nog hoe Boudewijn Paans, toen hoofdredacteur van de VPRO Gids, hem in die tijd thuis opzocht. ‘Hij bood me een belachelijk hoog bedrag als ik uit de doeken deed waarom de samenwerking van mij met Wim Schippers altijd werkte behalve toen hij tot regisseur van mijn talkshow werd getorpedeerd. Ik was straatarm maar ik vond en vind Wim als fenomeen way te sympathiek om achteraf met allerlei bezwaren aan te komen kakken, die dan toch ten nadele van hem zouden uitpakken.’ Na 1984 heeft Verhagen nooit meer een film of televisieprogramma gemaakt. Kriebelt het nooit? ‘Ja, zeker, heel af en toe. Maar het is niet moeilijk om jezelf weer van die gedachte af te brengen. Want het is toch een rotwereld, die televisiewereld. Neem onze grote vriend, hoe heet hij... Matthijs van Nieuwkerk. De wereld draait door. Dat vind ik echt irritant, daar kijk ik liever niet naar. Heel slechte interviews en steeds dat geslijm, het lijkt wel of de hele wereld uit Henk van der Meijdens bestaat. Altijd maar over grote sterren: dat is de grootste ster van de wereld en daar sta jij dan zomaar tussen. Verschrikkelijk vind ik dat. Altijd die bewondering, dat soort onechte bewondering, want dat is het natuurlijk toch. De drie kanjers of hoe heten die ellendelingen, die zitten er ook: ze kunnen niet zingen, ze jatten en verzieken mooie nummers. Ja, dat is een rare wereld, hoor.’
Junk
Verhagens humeur lijkt niet onder de griep te lijden. Hij praat onvermoeibaar en aanstekelijk, uren achter elkaar, imiteert vrienden: Hans Sleutelaar, Wim T. Schippers en de betreurde Cornelis Bastiaan Vaandrager. Een tijd lang was Verhagen er minstens zo slecht aan toe als de Reus van Rotterdam. Het kostte hem jaren om van de heroïne af te kicken. ‘Jaren van schittering en onvermogen!’ dichtte hij later, ‘nogmaals en opnieuw / vernietig ik mijn lichaam’. Hij was een echte junkie, zegt hij nu. ‘Nou ja, wat is nou een echte junkie? Een junk noemen ze dat hier. Fout: junk is het spul, junkie is de gebruiker. Ik ben altijd blijven roken. Ik heb wel gespoten, maar dat was later, met speed. Het is een goedkopere manier, maar dat is nooit mijn motief geweest bij die drugs, geld.’ Wat bij het afkicken hielp was de plotselinge kwaliteitsverslechtering van de heroïne. ‘Wat ze nu bruin noemen, dat is echt niks. Daar word je voornamelijk moe van. Er is ook nergens meer behoorlijke speed te krijgen. Ze hebben wel iets gefabriceerd wat er op lijkt, maar dat is link, je weet niet wat ze er allemaal mee uitspoken.’ Toen Verhagen een half jaar writer in residence was aan de universiteit van Iowa, verruilde hij de heroïne voor alcohol. ‘Vond ik helemaal niks, maar dat heb ik toch ook een behoorlijke tijd gedaan. Tot je ontdekt dat je zit te beven, want ik dacht steeds: als ik maar geen heroïne gebruik. Ik zoop op een gegeven moment zoveel, zonder ooit die kick te krijgen, want het is een totaal ander middel. Je raakt alleen maar in de war, dat ging helemaal niet.’
Lift
De tijd dat Verhagen ‘alles in zijn bek stak dat langs kwam’ ligt inmiddels definitief achter hem. Afgezien van cannabis gebruikt hij alleen nog incidenteel speed. ‘Dat geeft je soms even een kleine lift om te beginnen. Maar echt een kick krijg je er niet van.’ In 2000 vertrok Verhagen bij De Bezige Bij en ging terug naar zijn allereerste uitgever Nijgh & van Ditmar. Het bleek de opmaat van een glorieuze comeback. Na Triomfantelijke wandelingen (2000) en het fraai uitgegeven verzameld werk Eeuwige Vlam (2003) volgden binnen vijf jaar drie nieuwe bundels: een voor Verhagen ongekend tempo. ‘Ik was erg gesteld op die oude Geert Lubberhuizen,’ zegt hij over zijn afscheid van De Bezige Bij. ‘Daar kon ik goed mee opschieten. Hij was ook een allemansvriend, maar dat kan mij helemaal niet schelen: die man had een goed gevoel, ook voor humor. En ik kwam er vaak rare mensen tegen die ook schreven, in een vriendelijke sfeer. Maar op het laatst kende ik er niemand meer, het was verbouwd en er heerste de bekende zakelijke atmosfeer. Ik dacht: wat heb ik hier te zoeken joh? Was Geert hier nog maar, dacht ik steeds. Dat is niet leuk als je ergens heen gaat.’ Het is donker geworden als de P.C. Hooftprijs ter sprake komt. Verhagen is nog steeds verbaasd over de lawine van reacties die over hem heen is gekomen. ‘Ik dacht altijd: een extra stukje en een fotootje in de krant en that’s it. Maar er brak een gekkenhuis los! Het deed me denken aan de Middeleeuwen, zoveel belangstelling, het ging maar door. En steeds een camera erbij en wat ze dan champagne noemen, een verschrikkelijk soort drank, en dan proosten. Vreselijk.’
Claus
Al die aandacht bewijst volgens Verhagen dat de goegemeente toch wel verrast was door de bekroning. ‘Een vroegere conrector uit Vlissingen zei: dat is eigenlijk niks voor Hans, dat is een heel sjieke prijs en Hans is toch een recalcitrante jongen. Ja, ik ben eerder een kwajongen dan een laureaat. Maar als het om die gedichten gaat, dat zit geloof ik wel goed.’ Voor de uitreiking is de laureaat te gast bij Willem-Alexander en Máxima. Het is niet zijn eerste koninklijke bezoek: in de jaren ’60 raakte hij, na een optreden met de Zeeuwse band Dragonfly op paleis Drakensteyn, bevriend met prins Claus. Verhagen was manager van Dragonfly en trad bij hoge uitzondering op als zanger. ‘Claus was een buitengewoon aardige man, werkelijk waar. Voor de rest ben ik niet zo gek op zijn familie. Destijds wilde Claus zelfs dat ik een soort vaste begeleider van hem zou worden in Nederland, maar dat heb ik afgeslagen.’ Het optreden verliep chaotisch, maar de prins vond alles even mooi. ‘We kwamen veel te laat, gingen tussendoor roken. Beatrix had dat nog nooit mee gemaakt, maar Claus vond het allemaal prima. ‘Moet kunnen, zei hij.’ De muziek heeft Verhagen altijd gezien als een soort hobby. ‘Niet: daar ga ik aan mee doen, want er zijn nog een paar andere mensen aan de slag, weet je wel. En als ik iets doe, wil ik toch wel bij de beteren horen, anders is het niet leuk. Zowel Lucebert als Armando hebben in interviews gezegd: die gedichten, dat stelt allemaal niks voor, dat heeft geen enkel nut, dat geef ik meteen toe. Maar dan vraag ik: wat heeft dan in hun visie wel nut? Wat is dan het doel? Directeur worden van een handelsonderneming, of generaal? Ik denk het niet, weet je wel.’