En dan heeft ze het nog niet eens over de stank en de armoede. ‘Geen wonder dat ze hun levens in de waagschaal stelden om op kleine scheepjes naar het Nieuwe Land te komen!’ Toen Morrison voldoende greep had op al dat materiaal en meer, kon ze zich verplaatsen in de zestienjarige Florens en de kwetsbare idylle waarin zij terechtkomt. Want zo kun je de boerderij van Jacob Vaark rustig noemen; een plek waar blank en zwart in harmonie samenwonen en werken. Rebekka, zijn Engelse vrouw, die een helse boottocht uit Londen heeft doorstaan om te trouwen met een man van wie ze alleen de naam kende.
Lima, een indiaanse dienstmeid die zich over Florens ontfermt. En Sorrow, een mysterieus meisje dat als enige een pestuitbraak op het schip van haar vader overleefde. ‘Jacob Vaark is a véry decent white man,’ beaamt de schrijfster. ‘Hij wil Florens, die hem wordt aangeboden als betaling van een schuld, eerst niet eens aannemen, omdat hij handel in mensenvlees walgelijk vindt. Maar ik vond hem ook geloofwaardig. Hij is een loner die als kind in de steek is gelaten door zijn ouders en op straat heeft gezworven. Dat hij zich het lot van Florens en Sorrow aantrekt is dus verklaarbaar. Bovendien is hij wel degelijk gemankeerd en dus menselijk. Op een bepaald moment realiseert hij zich dat hij een heleboel geld kan verdienen met de handel in rum, en die kans pakt hij. Dat rum geproduceerd wordt met slavenarbeid is niet zo erg, want dat gebeurt ver weg…’
Alle boerderijbewoners krijgen in de ruim tweehonderd mozaïekachtige pagina’s van de roman hun hoofdstukken. Ruimte voor hun achtergrond en perspectief. Maar Florens is degene die rechtstreeks en dwingend tegen je praat, haar verhaal opschrijft als ‘een eigenhandige psychoanalyse’. ‘Met die kinderlijke stem,’ zegt Morrison vertederd. ‘Ze is weggegooid door haar moeder, denkt ze, en daardoor ontzettend needy. Als je ook maar iets aardigs tegen haar zegt, bloeit ze helemaal op. Ze wil zó graag behagen. Heeft de glimlach van andere mensen nodig. Daarom gaat ze ook helemaal op in een minnaar. Zegt ze: ik ben van jou!’ Het is maar goed dat ze gaandeweg wijzer wordt, lacht Morrison om die dramatische uitroep, anders zou je gék van haar worden.
Florens wórdt wijzer als ze op zoek gaat naar juist die minnaar. Als Vaark is bezweken aan de pokken en zijn weduwe ook ziek wordt, krijgt ze namelijk de opdracht hem, een vrije zwarte smid die aan het hek van Vaarks landhuis heeft gewerkt, terug te halen, omdat hij genezende krachten zou hebben.
Het idee van een vrouw op zo’n zoektocht sprak Morrison aan. ‘Want de meeste verhalen over slavernij worden door mannen verteld. Het stramien is: de vrouwen blijven thuis en mannen trekken er op uit. Dat wilde ik omdraaien. En er moest snelheid in zitten, een beweging als een kogel uit een pistool.’ Daarom heeft ze de smeekbede van haar redacteur om Een daad van barmhartigheid langer en epischer te maken, naast zich neergelegd. ‘Als het vijfhonderd pagina’s had geduurd, was het wel een héél langzame kogel geweest.’
Onderweg wordt Florens uiteraard aan de nodige gevaren blootgesteld. Gevaren van een landschap waarin wilde beesten je aan stukken kunnen scheuren. Maar ook van een groep religieuze fanatici die vanwege haar huidskleur een duivelskind in haar zien. ‘Die scène is het eerste moment waarop ze zich er niet alleen bewust van is dat ze zwart is, maar ook van het feit dat zwart als slecht gezien kan worden.’ En dat religie daarin een rol speelt, is geen toeval. ‘Religie is de oorlog van die dagen,’ zegt Morrison. ‘Veel mensen waren uit Europa verdreven om hun geloof. Maryland was een waar toevluchtsoord voor katholieken. En als ze hier eenmaal waren, bestreden ze elkaar weer heftig, om de onbenulligste theologische details.’