Zes Nederlandse auteurs vertellen over de totstandkoming van hun nieuwe roman. Ton Anbeek verbleef in een gesloten jeugdinrichting voor zijn roman over een criminele jongere, 'Vast'.

Het is natuurlijk altijd een raadsel wat je nu precies brengt tot een bepaald onderwerp. In dit geval denk ik dat het te maken heeft met een jongen met wie ik vroeger op school zat. Ik ben in de jaren ’50 opgegroeid in een afschuwelijk, gereformeerd dorp. Er waren allemaal scholen met de bijbel en één heel kleine openbare school. Daar zaten ook kinderen van ouders die god noch gebod kenden. In de vijfde klas kwam ik naast een jongen te zitten van wie gezegd werd dat zijn vader dief was. Dat vond ik geweldig. Het was zo’n jongen die nooit stil kon zitten en die telkens klappen kreeg. Soms kwam hij in de winter een week niet op school, omdat zijn schoenen kapot waren en hij had maar één paar schoenen. Hij kwam uit een totaal andere wereld. Zo’n gezin waar de moeder de hele dag op de bank ligt. Achter die bank hing een doek met een hert erop en daar veegde ze haar snot aan af. Ik zie het nog voor me. Voor mij was dat allemaal zo boeiend. Ik heb me vaak afgevraagd wat er van die jongen terecht is gekomen en ik vroeg me ook wel eens af of de criminele jongeren van nu zo anders zijn dan toen.
Ik wilde dus graag een roman schrijven over zo’n criminele jongen. Toen ik daarover eens sprak met een psycholoog van het Forensisch Instituut zei die: luister, als je er een boek over wilt schrijven, moet je echt meedraaien in zo’n gesloten jeugdinrichting. Je moet die enorme spanning voelen wanneer je zo’n afdeling opkomt. Dat zindert van allerlei vijandschap. Dat moet je meegemaakt hebben, anders blijf je op afstand. Toen ik gestopt was met mijn werk als hoogleraar en mijn handen vrij had, heb ik dat advies opgevolgd. Op voorwaarde dat niemand herkenbaar in mijn boek zou voorkomen, mocht ik meelopen op zo’n afdeling. Twaalf jongens, twee groepsleiders. Toen ik me aan hen voorstelde zei ik: ik heb in een vorig leven lesgegeven aan de universiteit over romans. Nu ben ik vrij om de dingen te doen die ik altijd al wilde doen en ik wil heel graag een boek over jullie schrijven.’

Gedichten
‘Daarna gebeurde er iets heel merkwaardigs. Een jongen vroeg: u hebt het over romans, maar ging dat ook over gedichten? Ik zei: ja hoor, ook over gedichten. Toen had ik binnen een kwartier van vier jongens een stapel gedichten in handen. Een van die jongens zei: als ik me onrustig en ongelukkig voel, ga ik gedichten schrijven, want dat maakt me rustig. Ze lieten het nooit aan elkaar lezen, want als je dat doet dan ben je al bijna een homo. Het waren echt pakken vol gedichten, heel directe noodkreten. Hun hele ziel gooiden ze in die gedichten op tafel. Over meisjes, over hun moeder. Ik was verbijsterd.
Het zijn natuurlijk geen makkelijke jongens. In zo’n inrichting heerst het recht van de sterkste, net als op straat. Sommige docenten hebben de gave om daar goed mee om te gaan, maar er was een enorm verloop onder het personeel. Zeker veertig procent. Die jongens hebben een pingpongtafel en een spelcomputer en dat is het wel zo’n beetje. Zij zeiden: als wij horen dat er weer eens een les uitvalt, gaan we uit verveling rotzooi trappen. Heel begrijpelijk, maar voor de groepsleiding natuurlijk heel vervelend.
Mijn beeld over beide partijen is enorm veranderd. Ik wist niet dat je elk moment alert moet zijn. Ieder moment kan er geweld losbarsten. Ik ben met een groep op skikamp geweeest. Dan zit je in een huisje met een paar groepsleiders en een aantal van die jongens. Als je ze dag en nacht meemaakt, leer je ontzettend veel. Niet alleen qua taalgebruik, dat willen ze je overigens best even dicteren, maar ook in de dagelijkse dingen. Dan zit je aan het ontbijt en dan ontstaat er ineens ruzie over een pot pindakaas. Daar moet je als groepsleider pijlsnel bij zijn.’

Lik op stuk
‘Ik ben wel gaan nadenken over het nut van opsluiting. Overal lees je over lik op stuk, meteen opsluiten, maar het is veel ingewikkelder. Onder criminologen en psychologen is men het erover eens dat je iemand stigmatiseert als boef als je hem opsluit in zo’n gesloten inrichting. Dan gaat iemand zich ook zo gedragen. Jeugdrechters doen er ook alles aan om te voorkomen dat zo’n jongen naar een inrichting moet. Eigenlijk is dat heel merkwaardig. Ik ben bij zo’n jeugdzitting geweest waar een jongen terechtstond voor een nare beroving. Hij zat nog op school en zijn advocaat was zo slim om dat naar voren te brengen. De rechter besloot tot nachtdetentie. Overdag naar school, ’s nachts vast. Je zag dat die rechters er zelf ook niet in geloofden. Het werkt niet en daar word je niet vrolijk van. Helaas is er soms niks beters te bedenken. Ik heb ook een criminoloog gesproken die zei: die jongens zijn 24 uur per dag bij elkaar en ze praten misschien drie uur per week met een psycholoog. Is dat voldoende tegenwicht voor wat er aan oorlog plaatsvindt op zo’n afdeling? Sommige jongens zijn zo ongericht dat je ze ook niet los kan laten lopen. Er moet wel iets gebeuren, maar wat? Als ik een oplossing zou weten, zou ik wel een essay schrijven. Ik vind niet dat een roman oplossingen moet geven, ik wil het probleem laten zien. Mijn verhaal vertel ik vanuit zo’n criminele jongere zelf. Die jongens zijn per definitie niet erg beschouwelijk. Mijn hoofdpersoon denkt wel over dingen na, merkt ook dingen op en is scherp in zijn observaties, maar hij is geen criminoloog. Ik heb geen bandrecorder gebruikt tijdens mijn verblijf bij die jongens. Ik maakte aantekeningen en die werkte ik thuis meteen uit. De manier van praten is natuurlijk heel belangrijk, maar het is niet zo moeilijk als je denkt hoor. Je zet overal tyfus en kanker voor en dan ben je al een heel eind. Een goede vriend van me, die een kenner is van de jongerentaal, heeft mijn manuscript heel grondig doorgenomen om te kijken of het allemaal klopte. Geschreven taal is natuurlijk altijd gestileerder dan gesproken taal, dus die balans is soms lastig.’

Stuurloos
 ‘Zelf vonden ze het wel interessant. Zo’n boek schrijven leek ze ook wel leuk. Toen ik vertelde dat ik daar twee tot drie jaar mee bezig was, was het meteen: o nee, daar begin ik niet aan. Ze leven echt bij de dag. Het moet meteen effect hebben. Er wordt niet veel gelezen door dit soort jongens. Een jongen op dat kamp las Harry Potter. Dat is al heel wat. Ze hebben vaak een ontzettend laag zelfbeeld. Uitgestoten door de maatschappij, en daar is ook wel reden voor. Als je naar ze luistert, vinden ze dat prettig. Erkenning, aandacht. Ik kwam daar natuurlijk zonder enige hervormingsdrang. Misschien verklaart dat waarom ze wel met me wilden praten. Het zijn heel aparte jongens, heel stuurloos, maar ze hebben wel wat. Een enkele keer zit er een echte rotzak tussen, maar dat komt zelden voor. Het zijn natuurlijk ook pubers, die zijn per definitie stuurloos. Als je moeder dan depressief is en je vader heeft losse handjes, helpt dat niet. Wat kun je nog veranderen aan iemand die jarenlang is opgegroeid met geweld in huis? Dat is heel moeilijk. Ik heb de leiding in die inrichting wel gevraagd naar een succesverhaal. Het was erg zoeken, maar ze zijn er wel.’

De roman Vast van Ton Anbeek verschijnt eind september bij uitgeverij Podium.