Na vijftien jaar verschijnt Snow Angels, de debuutroman van Stuart O’Nan, alsnog in Nederlandse vertaling. ‘Een geweldige kans om nieuwe lezers kennis te laten maken met die oude personages.’

Het is ruim vijftien jaar geleden, maar toch weet hij nog precies hoe hij er bijzat op die zolder in Ithaca, New York: ‘Er stond een prachtig bureau dat ik samen met mijn schoonvader had gemaakt. Mijn raam keek uit op een honingbroodboom en een straat vol grijze huizen. Er was geen verwarming, dus ik had altijd een straalkacheltje naast me staan en een dekentje over mijn benen. ’s Winters was het er stervenskoud, ’s zomers snikheet. En het stonk er nog naar vleermuizenstront ook, want die beesten vlogen rond tussen de onafgewerkte nokbalken.'
 Echt idyllisch klinkt het niet, lacht Stewart O'Nan (1961), maar toch heeft hij warme herinneringen aan die plek én de debuutroman die hij er schreef. 'Good old Snow Angels', waarmee hij in 1994 al de prestigieuze Faulkner Prize won en die onlangs eindelijk als Sneeuwengelen in vertaling verscheen.
Het is een beetje vreemd, beaamt hij in de bibliotheek van zijn Nederlandse uitgever, om hier voor even weer een soort debutant te zijn. ‘Maar het boek kreeg recentelijk sowieso een tweede leven, omdat vorig jaar de verfilming met Kate Beckinsale en Sam Rockwell uitkwam. En het is een geweldige kans om nieuwe lezers kennis te laten maken met die oude personages. Want in de States heb ik inmiddels vijftien boeken gepubliceerd en een min of meer vaste lezerskring opgebouwd, maar je hoopt toch altijd dat ergens in een bibliotheek iemand die nog nooit van je heeft gehoord een roman van je van de plank pakt, en er meteen door wordt geboeid.

Wantje 
Pakkend is het zeker, het verhaal van een familiedrama in Butler, Pennsylvania dat hij zich in Sneeuwengelen haast tergend langzaam laat ontvouwen. En het begon ooit met een plaatselijk nieuwsberichtje waar de schrijver op zijn beurt door werd gegrepen: ‘Een moeder zei dat ze het wantje van haar dochter had gevonden op de oprit, middenin een sneeuwstorm. Iedereen in het stadje kwam het vermiste meisje zoeken, overal hingen posters. Een paar dagen later beweerde die vrouw dat ze het tweede wantje in een envelop had ontvangen bij de post. Ze verscheen op televisie en smeekte de kidnappers haar dochtertje terug te brengen. Maar kort daarop werd ze zelf gearresteerd. De moeder bleek het meisje te hebben gedood en begraven in het bos, omdat haar nieuwe vriend geen kinderen wilde…’
 Het was zo'n onbegrijpelijke daad dat hij er meteen een verhaal over probeerde te schrijven, vanuit haar perspectief. ‘Tevergeefs, want het lukte me gewoon niet in het hoofd van die vrouw te komen. Maar ik maakte wel een, trouwens óók mislukt, kort verhaal over een dorp dat op zoek gaat naar een verdwaald meisje en over de jongen die haar vindt.’
 Die vijftien zwaar overladen pagina's werden uiteindelijk de kiemcel van zijn eerste roman; en die jongen, de veertienjarige Arthur Parkinson, zijn verteller. Jaren later denkt Arthur terug aan zijn jeugd – met scheidende ouders en een eerste liefde – en aan de moord op zijn vroegere babysitter, Annie Marchand, die daar voor altijd een schaduw over zou werpen.
'Annie is een meisje uit een provinciestad dat ooit duidelijk met de verkeerde vent is getrouwd, een ellendig baantje heeft en als alleenstaande moeder de eentjes aan elkaar moet zien te knopen. Er is geen plan, geen hoop, geen zonnige toekomst.’ Alleen de droevige afleiding van een affaire met de man van haar beste vriendin. En haar dochter Tara, die haar dan ook nog door het lot wordt afgenomen.
Arthur ziet het allemaal gebeuren en probeert het te begrijpen: ‘Hij begrijpt Annie, want hij begrijpt zijn moeder. En hij kan zich, vanuit zijn eigen situatie, ook inleven in Tara. Alleen Glenn blijft net zo'n schimmige figuur als zijn afwezige vader.’
Geen wonder, want die ex-man van Annie is een gruwelijk en fascinerend mysterie. Een teleurgestelde klaploper die, na een mislukte zelfmoordpoging, zijn redding denkt te hebben gevonden in Jezus. 'Hij is een aanhanger van het soort Amerikaanse doe-het-zelfchristenfundamentalisme waarin mensen plotseling besluiten: mijn leven voor dit moment doet er niet meer toe. Ik ben herboren in de Heer. Wat natuurlijk onmogelijk is. Glenns drang om Jezus zogenaamd na te volgen is gebaseerd op zijn eigen leegte en wanhoop.'
Hij zwijgt even. Vraagt dan: 'Kun je hoop op wanhoop bouwen? Volgens mij niet.'

Kruistocht
Wel een ijzingwekkende persoonlijke kruistocht om het verlies van zijn dochter te wreken, blijkt, beschreven in scènes met suspense en psychologische inzicht die soms sterk aan de film Taxi Driver doen denken.
Sneeuwengelen is kortom een indrukwekkende kennismaking met het oeuvre van O'Nan, dat hij sindsdien in duizelingwekkend tempo uitbouwde. Minstens een titel per jaar publiceerde de man die in 1996 door het tijdschrift Granta werd uitgeroepen tot een van de twintig meest beloftevolle auteurs in de vs. Waaronder één bestseller: het samen met zijn goede vriend Stephen King geschreven Faithful (2004), een verslag van hun leven als fans van de honkbalploeg The Red Sox. Nu eens verplaatste hij zich in een Vietnamveteraan (in The Names of the Dead uit 1996), dan weer in pastoor en begrafenisondernemer in de 19de eeuw die in A Prayer for the Dying (1999). Hij kon een zwartkomische horrorroman als The Night Country (2003) schrijven, om zich twee boeken later, in Last Night at the Lobster (2007), onder te dompelen in de alledaagse, minutieus beschreven realiteit van een diner die op het punt staat de deuren voorgoed te sluiten.
Diversiteit was zijn middle name. Maar, mooi toeval, in zijn laatste roman Songs for the Missing (2008) keerde hij terug naar dat ene spookachtige moment in zijn jeugd dat hem bij zijn debuut ook al inspireerde. Zeventien jaar was hij, en hij werkte in een zomerkamp bij Lake Eerie: ‘Op een nacht, om een uur of vier, kwam de politie aan de deur van de barakken waar we sliepen. Ze zeiden dat we allemaal op moesten staan, omdat er vlakbij een ongeluk was gebeurd en ze de slachtoffers niet konden vinden. Er was een auto aangetroffen met de portieren open en bloed op de voorbank, maar de inzittenden waren spoorloos.’ Ze gingen naar buiten met zaklantaarns, zochten de bossen en struiken af. ‘Natuurlijk hoop je dan dat jij niet degene zult zijn die ze vindt, terwijl je tegelijkertijd weet dat je moet helpen. Uiteindelijk bleken die mensen stomdronken te zijn geweest en even verderop in slaap te zijn gevallen op iemands veranda. Meer dan een paar schrammen hadden ze niet. Maar de angst van dat moment is me altijd bijgebleven.’ Hij gebruikte hem in de scène in Sneeuwengelen waarin Arthur Tara vindt en opnieuw in Songs for the Missing, dat beschrijft hoe de verdwijning van de scholiere Kim Larsen haar familie en vrienden raakt.

Doorzettingsvermogen
Maar al is de echo overduidelijk, verschillen zijn er ook: ‘In het eerste boek zaten meer grote, dramatische climaxen en had je zo’n uitzinnig figuur als Glenn. Nu hou ik me juist veel meer bezig met doodgewone, middelmatige mensen. Probeer ik het leven van alledag te vangen in een boekomslag. Bovendien merkte ik dat ik, nu ik wat ouder wordt, toch een andere blik heb gekregen op zo’n drama. Vijftien jaar geleden leverde het nog een tamelijk somber, gewelddadig boek op, waarin de personages het ergst denkbare overkwam en daar helemaal niets goeds uit voortvloeide. Dit keer draaide het juist om doorzettingsvermogen, om hoe mensen ondanks alles steun en troost kunnen vinden in hun familie, hun gemeenschap en manieren vinden om tragedies te doorstaan. Het is zoals Samuel Beckett schreef: “I can’t go on. I go on.” Dat doen mensen nu eenmaal, elke dag.’