In De rode droom, de nieuwe roman van Bernlef, wordt zomaar ineens een land opgeheven. Met alle tragikomische gevolgen van dien. "Ik heb nog nooit met zo veel plezier aan een boek gewerkt."
"Bij mij gaat het altijd over herinneren en vergeten en dat gezeur. Ik wilde proberen of ik ook eens een lichter boek kon schrijven."
In de gang van zijn fraaie Amsterdamse appartement herinnert het bordje ‘Bernlef Expresse’ aan de Boekenweek van vorig jaar, waarvoor hij het geschenk 'De pianoman' schreef. De bijbehorende gekte vond hij wel "vermakelijk", maar: "once in a lifetime. Ze vertelden me bij het cpnb dat Arthur Japin na afloop nog drie maanden door het land trok omdat hij er maar geen genoeg van kon krijgen!"Bernlef lacht zijn schorre lach. "ik vond het ook niet erg, maar op een gegeven moment wil ik graag weer aan het werk."
Sinds hij in 1960 debuteerde, is er amper een jaar verstreken waarin geen boek van hem verscheen. Romans, verhalen, poëzie, essays, toneel; er is geen genre dat hij niet beoefent. Nu, daags na zijn 72ste verjaardag, verschijnt 'De rode droom'. Daarin maken we kennis met Krap, suppoost in het nationale liftenmuseum, en Kowalski, die werkt bij een papierfabriek op de afdeling distributie toiletpapier. Ze zijn allebei alleenstaand en van middelbare leeftijd. Wanneer het land waarin ze wonen op een dag ophoudt te bestaan, verliezen ze niet alleen hun baan, maar ook al hun zekerheden. Ineens maken ze deel uit van het Buurland, dat ze dertig jaar lang geacht werden te verafschuwen, en ze hebben moeite zich neer te leggen bij het verdwijnen van hun voormalige heilstaat. Hoewel het opgeheven vaderland van Krap en Kowalski natuurlijk Oost-Duitsland is, wordt dat nergens expliciet zo genoemd. De afstand wordt nog vergroot doordat Bernlef hier en daar een verteller laat opduiken die de gebeurtenissen nader duidt.
Waarom hebt u voor deze ongewone vorm gekozen?
"Het boek is eigenlijk een comedy of errors, een soort schelmenroman. Ik ben er niet op uit om psychologisch heel geloofwaardige mensen neer te zetten in dit verhaal. Met die expliciete verteller verhoog je het speelse karakter van het geheel.
Mijn hele leven wilde ik al iets doen met een komisch duo. Dat komt voort uit mijn grote enthousiasme voor de films van Laurel en Hardy. Zo’n duo waarvan de een denkt dat ie alles weet en waarvan de ander zogenaamd de domme August is, maar eigenlijk veel realistischer en pragmatischer is dan die dromer. Krap en Kowalski zijn Bordewijk-achtige namen die ik heb gekozen om het een beetje uit het realisme te tillen. De lezer stel ik me voor als iemand die in een theaterzaal zit en kijkt naar twee acteurs op het toneel die de domste dingen doen. Als ik die vorm niet gekozen had, waren het ongeloofwaardige, karikaturale figuren geworden. Vandaar die verteller. Mensen mogen best weten dat het allemaal bordkarton is."
En waarom noemt u Oost-Duitsland niet gewoon Oost-Duitsland?
"Iedereen begrijpt natuurlijk dat het eigenlijk over Oost-Duitsland gaat, maar als je dat benoemt moeten alle topografische bijzonderheden kloppen. Dan sleur je het verhaal een realisme in wat ik niet wilde. Het is eigenlijk een fantasie over het verlorengaan van utopieën. Wat ik altijd merkwaardig heb gevonden, is dat er in West- Europa een land van de ene op de andere dag werd opgeheven. Niet alleen staatkundig, maar ook het leven van die mensen werd met een pennenstreek ongedaan gemaakt. Wat gebeurt er met de collectieve herinnering van al die mensen? Die blijft natuurlijk, maar wordt van officiële zijde gewoon ontkend. Dat is tragisch. Maar hoewel het een fantasie is over een politiek onderwerp, wilde ik er geen politiek boek van maken. Daarvoor is het ook te lichtvoetig."
Het is een heel andere Bernlef.
"Als je lang bezig bent, is het onvermijdelijk dat de kritiek je in een hok plaatst. Bij mij gaat het altijd over herinneren en vergeten en dat gezeur. Ik wilde proberen of ik ook eens een lichter boek kon schrijven dan al die somberheid. Ik denk dat dat gelukt is. In elk geval heb ik nog nooit met zo veel plezier aan een boek gewerkt. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit hardop heb zitten lachen tijdens het schrijven, maar met dit boek was dat zo."
Wat maakte het tot zo’n leuk boek om te schrijven?
"Het is een heel luchtig boek, maar er zit wel een ondertoon in van de teleurgestelde sociaal-democraat die ook in mij schuilt. De teloorgang van de sociaal- democratie en de daarmee verbonden solidariteitsgedachte onder mensen, die heb ik in de loop van mijn leven zien verdwijnen. Niet dat het boek een felle aanklacht is, maar die ondertoon van spijtigheid en dat het toch eigenlijk heel jammer is dat dat verloren is gegaan speelt wel een rol. Het systeem had natuurlijk heel perfide kanten, zeker de manier waarop het volk ertoe werd aangezet elkaar te bespioneren is natuurlijk walgelijk, maar los daarvan was er toch een naïef geloof in de toekomst."
Wel een heikel onderwerp, want u wilt natuurlijk niet de verbitterde oude socialist uithangen.
"Nee, natuurlijk niet, ik ben Krap niet! Maar de lezer denkt misschien wel, terwijl hij dit allemaal met een glimlach leest: zo gek is het nou ook weer niet wat er allemaal gezegd wordt. Mijn grootvader was een oude socialist, een aanhanger van Domela Nieuwenhuis. Toen hij al heel oud was, gaf hij mij een serie boeken: De socialisten en hun stelsels. Kijk, ze staan daar nog, met al die kapotte banden. Daarin stuitte ik op Charles Fourier, zo’n negentiende-eeuwse Franse utopist. Hij was een kruising tussen een utopisch denker en een absolute fantast en deed wel een beetje denken aan Jules Verne. Iemand die al zijn hoop gesteld had op de mechanisatie. Als alles nu maar gemechaniseerd wordt, kan de mens de rest van zijn leven spelend doorbrengen, dat was een typische laat-negentiende-eeuwse gedachtegang waar ook mijn grootvader heilig in geloofde. De geschriften van die Fourier zijn uitermate langdradig, maar ze zitten vol met de krankzinnigste ideeën. Veel van zijn gedachtegoed heb ik ondergebracht in de filosofieën van Krap.
Mensen doen tegenwoordig een beetje lacherig over het utopisch denken, maar het staat niet zo ver af van wat deze regering ons nu probeert aan te smeren. Namelijk een gecontroleerd leven waarbij stukje bij beetje de privésfeer wordt opgeofferd aan het publieke belang. Dat idee van de maakbare samenleving is absoluut nog niet verdwenen, het heeft alleen een andere vorm aangenomen."
Bent u nerveus over hoe dit boek ontvangen zal worden?
"Nerveus ben ik na al die jaren niet meer, maar ik ben wel heel nieuwsgierig. Het kan best zijn dat men zegt: wat heeft ie nu voor rarigheid bedacht? Sommige mensen zullen het enig vinden, anderen zullen liever een klassieke Bernlef hebben. Dat hou je toch."
U hebt het geluk dat vrijwel alles wat u doet wordt geprezen.
"Dat is een kwestie van volhouden. Als je maar lang genoeg blijft doorzeuren, ontstaat er een soort mechanisme – wat ook gevaarlijk is overigens – dat je zoveel renommee hebt dat mensen niet goed meer durven zeggen dat ze het niet mooi vinden. Dat is een gevaar dat iedere schrijver van enige bekendheid bedreigt, zeker als je ook nog goed verkoopt. Je wordt omringd door ja-knikkers of mensen die er commercieel baat bij hebben. Het is heel belangrijk om kritisch op jezelf te blijven. Soms zie je schrijvers die aan het eind van hun carrière werk afleveren waarvan je denkt: nou, als je daarmee begonnen was, dan weet ik nog zo net niet of ze het hadden uitgegeven."
Hoe kun je voorkomen dat het zover komt?
"Door je van dit probleem zeer bewust te zijn, meer kun je er niet aan doen."
J. Bernlef: De rode droom (Querido)