'Aan tafel! – eten en snoepen in kinderboeken' is het thema voor de Kinderboekenweek. In vrijwel ieder kinderboek wordt immers gegeten. Maar voor iets oudere kinderen is honger misschien wel een veel interessanter thema.

‘Het snoepwinkeltje van Llandaff was in het jaar 1923 de spil waar ons leven om draaide. Het was voor ons wat een kroeg is voor een dronkelap, of een kerk voor een bisschop. Zonder die winkel hadden we niet veel gehad om voor te leven.’ Geen enkele kinderboekenschrijver begreep beter dat snoep voor kinderen van levensbelang is dan Roald Dahl. Hij schreef er graag over. Niet alleen in Sjakie en de chocoladefabriek, een van de zogenoemde ‘kerntitels’ van de Kinderboekenweek, maar ook in het veel minder bekende Boy (De Fontein), waarin hij zijn jeugdherinneringen optekende. In Boy vertelt hij over het snoepwinkeltje van de weerzinwekkende mevrouw Pratchett, waar Roald en zijn vriendjes iedere week hun zakgeld uitgaven. ‘Alleen al het zien van die walgelijke rechterhand met zijn zwarte nagels die een ons chocoladeborstplaat uit een pot graaide, zou een halfverhongerde zwerver nog de winkel uitgejaagd hebben. Maar ons niet. Snoep was waar we voor leefden. We zouden nog wel erger dingen verdragen hebben om eraan te komen.’
Kinderen krijgen dezer dagen een ongekende lading papieren lekkers over zich uitgestort. 'Aan tafel! – eten en snoepen in kinderboeken' is een uitstekend gekozen thema voor de Kinderboekenweek. In vrijwel ieder kinderboek wordt immers gegeten. Maar voor iets oudere kinderen, die er in de Kinderboekenweek soms wat bekaaid afkomen, is honger misschien wel een veel interessanter thema. Huiver bij De lange winter (Ploegsma), het zesde deel van Laura Ingalls Wilders Kleine Huis-serie. Het stadje waar Laura met haar familie woont, wordt een half jaar lang geteisterd door sneeuwstormen. De bevoorradingstreinen zijn blijven steken in de sneeuw en alle voedsel raakt op. Al snel is er niets anders te eten dan zaaitarwe en aardappelen. Als ontbijt krijgen Laura en haar drie zusjes een geroosterde boterham. ‘Voor de tweede maaltijd van de dag kookten ze twaalf aardappelen in de schil. Kleine Grace had er maar een nodig, de anderen kregen er ieder twee, en Ma stond erop, dat Pa de laatste nam. “Het zijn geen grote aardappelen, Karel,” zei ze, “en jij moet op krachten blijven.” Meer eten krijgen ze niet, maandenlang. ‘Ze leerden niet meer. De wereld bestond uit kou en duisternis en werk en grof bruin brood en de huilende wind.’

Hongerspelen
Laura Ingalls was een jaar of veertien in die lange winter. Vermoedelijk zou ze zich in haar graf omdraaien als ze Mijn allerliefste vijand (Ploegsma) van de even oude Milou van der Horst zou lezen. Daarin beschrijft deze haar jarenlange strijd tegen anorexia, een ziekte die ze kreeg toen ze nog maar tien jaar was. ‘Ook al knaagt de honger aan mijn maag, ik stop met eten. De honger voel ik wel steeds minder. En trouwens, honger hebben is een fijn gevoel. Het is een bewijs dat het de goede kant op gaat. Niet eten betekent afvallen. Afvallen betekent niet meer dik zijn.’ Anderhalf jaar verblijft ze in ziekenhuizen en klinieken. In de separeercel wordt vijf keer per dag onder dwang sondevoeding ingespoten. ‘Terwijl Johan het spul in de sonde spuit, houdt de andere begeleider mijn hoofd vast. Nu ligt alles vast, en dat maakt me gek. Ik lijk wel verlamd. Ik schreeuw, mijn keel gaat branden. Ik bijt op mijn wang, er loopt bloed uit. Het smaakt naar ijzer. Ik spuug het uit naar John. Nog nooit ben ik zó boos geweest en heb ik zo veel haat gevoeld. Het kan me niet schelen hoe stom ik doe.’
Honger is ook het belangrijkste thema van de razend spannende jeugdroman De Hongerspelen (Van Goor) van Suzanne Collins. Al op de eerste pagina’s gaat de zestienjarige verteller Katniss op jacht naar eten. Niet veel later vertrekt ze om deel te nemen aan de zogeheten Hongerspelen, een bizar realityspel waarin een aantal jongens en meisjes, geregistreerd door talloze camera’s, moet zien te overleven in de wildernis. De deelnemers worden door onzichtbare regisseurs op allerlei gruwelijke manieren op de proef gesteld. Op bijna iedere pagina van dit boek speelt eten ofwel het gebrek eraan een rol. ‘Ik heb ook honger, maar ik durf mijn kostbare voorraad crackers en vlees nog niet aan te breken. In plaats daarvan pak ik mijn mes en ga aan de slag met een dennenboom; ik snijd de buitenste bast weg en schraap een grote handvol van de zachte binnenschors los. Ik kauw er langzaam op terwijl ik verder loop. Na een week met het lekkerste eten ter wereld krijg ik het maar moeizaam weg. Maar ik heb al zo vaak dennenschors gegeten in mijn leven. Ik zal er snel genoeg aan wennen.’
Ook in Honger (Van Holkema & Warendorf), het tweede deel van de Gone-serie van Michael Grant moet een groep uitgehongerde kinderen zien te overleven. ‘Wat doe je als je alleen nog maar aan eten kunt denken?’ luidt de interessante vraag op het dreigende omslag. In het eerste deel lazen we hoe iedereen ouder dan vijftien plotseling verdween. In deel twee zijn we drie maanden verder en het eten raakt op. Op de akkers liggen rijpe kolen en meloenen, dus kondigt leider Sam een nieuwe maatregel af: ‘Jullie kunnen niet meer de hele dag maar een beetje op de Wii spelen en dvd’s kijken. Iedereen moet aan de slag op de velden. Dat is de nieuwe regel: iedereen van zeven jaar en ouder moet drie dagen per week groente en fruit oogsten.’ Maar dan blijkt dat in de grond levensgevaarlijke wormen huizen.

Stuiverzwammen
In Tunnels (The House of Books) van Roderick Gordon en Brian Williams ten slotte, komt de veertienjarige Will Burrows voor heel andere culinaire problemen te staan wanneer hij, op zoek naar zijn verdwenen vader, in ondergronds Londen een bewoonde wereld aantreft waar niet alleen stuiverzwammen gegeten worden, maar ook reepjes gedroogd vlees. ‘Het zag eruit als een uitgerekte pees en had de kleur van een vers wondkorstje.’ Aanvankelijk kan Will de geur niet thuisbrengen. ‘Ineens sperde hij zijn ogen wijd open en keek Cal aan. “Het is toch geen rat hè?” zei hij, enerzijds blij dat hij het vlees had kunnen identificeren en anderzijds geschokt door zijn ontdekking. “Eten jullie ratten?”
Als je ze maar genoeg van dit soort boeken voorschotelt, krijgen kinderen vanzelf zin in die spruitjes die Jean- Paul Schutten in het Kinderboekenweekgeschenk De wraak van het spruitje zo dapper aan de man probeert te brengen. Of zijn boek door kinderen net zo gewaardeerd zal worden, als door hun ouders, is de vraag. Zijn journalistieke zoektocht naar een smakelijk spruitjesrecept is vermakelijk maar ook een beetje Klokhuis-oppapier, en voor kinderen daarom misschien toch een beetje saai. Die lezen vermoedelijk liever over snoskommers dan over spruitjes. ‘Het is walgzaam!’ gorgelde de GVR. ‘Het is verfoeilig! Het is rottelijk! Het is vuillappig! Probeert het zelf maar, die vuilgore snoskommer!’