Met 'The Little Stranger' schreef Sarah Waters een klassiek griezelverhaal over een spookhuis op het Engelse platteland. "Als je in Engeland tijdens een etentje begint over spoken en geesten wordt daar niet vreemd van opgekeken."

Het is even slikken voor de vele lesbische fans die Sarah Waters zich met haar vorige vier romans verwierf: in haar nieuwe roman, The Little Stranger, was geen ruimte voor pikante lesbo-seks. In plaats daarvan verrast Waters met een ouderwets spookverhaal in de beste Britse traditie.
Na drie buitengewoon succesvolle Victoriaanse romans waagde Waters zich met The Night Watch drie jaar geleden al aan een nieuw avontuur. Ze situeerde het boek in het Londen van eind jaren ’40 en liet diverse verhaallijnen door elkaar lopen, verteld door verschillende personages. Ook The Little Stranger speelt zich af in die jaren vlak na de oorlog, maar ditmaal verliet Waters haar geliefde Londen en koos een landhuis in Warwickshire als decor. Hoewel, decor? Het huis, Hundreds Hall geheten, is feitelijk het belangrijkste personage van het boek. Met veel gevoel voor detail beschrijft Waters hoe het ooit zo majestueuze landhuis in verval is geraakt. De oprijlaan is overwoekerd, het terras verzakt, de muren brokkelen af, vloeren trekken krom, het behang laat los en het doorgezakte meubilair wordt bedekt met rafelige kleden.
Hundreds Hall wordt bewoond door de weduwe Ayres en haar volwassen maar ongetrouwde kinderen Caroline en Roderick. Wanneer op een warme zomerdag hun dienstmeisje ernstige buikpijn heeft, bellen ze de dokter. Deze dokter Faraday, een eenzame vrijgezel van rond de veertig, stamt uit een eenvoudig arbeidersmilieu. Zijn moeder diende ooit als kindermeisje in Hundreds Hall en hij is bijgevolg altijd gefascineerd geweest door het huis. Voor de bewoners voelt hij een mengeling van ontzag en afkeer. Het is dit standsverschil dat Waters tot in de futielste details voelbaar maakt.
Er gebeuren onverklaarbare dingen op Hundreds Hall en de geïsoleerde bewoners verliezen langzaam hun greep op de werkelijkheid, althans, dat is de interpretatie van de dokter, die zich gaandeweg weet op te werken tot een soort huisvriend. Er ontstaan vanzelf brandjes, de telefoon rinkelt middenin de nacht, er klinken voetstappen, meubels verplaatsen zich spontaan en op de muren verschijnen onbegrijpelijke boodschappen. Spookt het in Hundreds Hall of is er een rationele verklaring voor deze verschijnselen?

Bliksembezoek
Sarah Waters laat de lezer meesterlijk zweven tussen twijfel en angst, terwijl ze alle tijd neemt om ons het huis en zijn bewoners te leren kennen. We spreken haar tijdens een bliksembezoek aan Nederland.
‘Ik wilde geen overdreven horrorboek schrijven, het moest echt een klassiek spookverhaal zijn. Ik vond het heel moeilijk om te beoordelen hoe eng het was. Terwijl ik bepaalde scènes zat te schrijven, wist ik niet of die nu griezelig waren of lachwekkend. Pas toen ik het aan anderen liet lezen, wist ik dat ik op het goede spoor zat. Natuurlijk heb ik een effect in gedachten en wil ik dat dat werkt. Fingersmith bijvoorbeeld is vrij complex van opzet. Daarin moest ik een heleboel aanwijzingen verstoppen. Dan vraag je je af: is dit te subtiel of juist te opzichtig? Zoiets gebeurde bij dit boek ook. Maar dit boek had een eenvoudiger structuur, met maar één verteller. De moeilijkheid zat hem vooral in zijn stem. Hoe betrouwbaar is hij? Zien wij dingen die hij niet ziet?’

U hebt veel onderzoek gedaan naar spookhuizen. Was dat eng?
 ‘Ik heb heel veel gelezen over spoken en geesten. Op een gegeven moment werd dat wel een beetje griezelig. Ik begon te denken dat ik wellicht iets zou uitnodigen door er zo mee bezig te zijn. Mijn vriendin werd er in elk geval wel een beetje nerveus van.
Ik heb vooral veel boeken gelezen uit de jaren ’40 omdat ik wilde weten hoe mensen er in die tijd over dachten. Engeland had net een oorlog achter de rug en mensen hadden het gevoel dat die oorlog van alles had ontketend: agressie, geweld, chaos. Dat had effect op hoe ze dachten over geesten. Alsof die daardoor ook ontketend waren. Dat verband vond ik mooi.’

Zijn spookhuizen een typisch Engels verschijnsel?
 ‘Daar heb ik nooit over nagedacht, maar dat zou best eens kunnen. Er zijn in elk geval heel veel spookhuizen in Engeland, ook pubs en zelfs ziekenhuizen trouwens. Het is volkomen geaccepteerd om daarover te vertellen, zelfs als je er niet echt in gelooft. Als je in Engeland tijdens een etentje begint over geesten en spoken heeft iedereen daar wel een verhaal over. Daar wordt niet vreemd van opgegekeken. Maar ik sprak onlangs een Duitser die vertelde dat je daar wordt aangekeken alsof je volslagen geschift bent. Hier is het echt een serieus gespreksonderwerp. Je hebt ook van die programma’s als het Britse Most Haunted waarin paranormaal begaafden op onderzoek gaan in dit soort huizen. De verhalen over spookhuizen zijn door de jaren heen eigenlijk altijd hetzelfde gebleven. Er wordt op muren geklopt en geschreven, er klinkt gefluister, er worden dingen verschoven, er vliegen dingen spontaan in brand.’

Gelooft u er zelf in?
‘Sommige mensen geloven er in, anderen volstrekt niet en sommigen, zoals ik, hangen er een beetje tussenin. Soms denk je dat er misschien toch iets is maar eigenlijk vind je het tegelijkertijd belachelijk. Gisteravond hield ik een lezing in Brighton en toen ik na afloop zat te signeren kwam er een man bij mijn tafel die vertelde dat hij last had van een geest in huis. Hij zag echt de messen door de keuken vliegen. Dan denk je: is deze man gewoon gek of zou het echt zo zijn?’

Hundreds Hall is een personage op zich. Is het geïnspireerd op een bestaand huis?
 ‘Niet op één specifiek huis, maar ik heb veel van dit soort huizen bezocht. Er zijn veel landhuizen in Engeland. Sommige zijn opengesteld voor het publiek, andere kunnen maar een of twee dagen per jaar bezocht worden. Mijn huis is een combinatie van al die huizen, plus mijn verbeelding. Gebouwen zijn sowieso erg aanwezig in mijn boeken. Ik vind huizen erg suggestief, dus ik schrijf er graag over. Dit was een periode, vlak na de oorlog, waarin veel van die Engelse landhuizen in verval raakten. Families raakten hun geld kwijt en konden het niet langer onderhouden. Ook personeel was niet meer te betalen. Ik heb veel gehad aan de dagboeken van James Lee Milne, een architectuurhistoricus die na de oorlog voor de National Trust werkte. Hij bezocht al die landhuizen en de families die er woonden en schreef daar heel smakelijk over: de meeste kamers zijn afgesloten, de familie heeft zich teruggetrokken in een enkele kamer en er is nog één oude, trouwe bediende over. Komisch, maar tegelijkertijd pijnlijk. Ik begon mijn bezoek zonder veel sympathie voor de familie, zo’n bevoorrechte, snobistische familie, maar ik kreeg steeds meer begrip voor hun onmogelijke situatie in die tijd van grote sociale verandering.’

Eigenlijk is iedereen min of meer sympathiek in dit boek.
‘Ja, dat is wel zo. Misschien komt het door die periode. Mijn eerste drie romans spelen zich af in Victoriaans Engeland. Daarin komen echt gemene figuren voor, mensen die verschrikkelijke dingen doen. Maar in mijn vorige boek dat ook in de veertiger jaren speelde, voelde het niet goed meer om echte schurken te hebben. Daarin ging het meer om menselijke zwakte. Mensen die slechte dingen doen uit angst of lafheid, maar niet omdat ze puur slecht zijn. Dat geldt voor dit boek ook, maar in nog mindere mate. Er is wel iets duivels, maar dat zit in het huis en niet in de mensen.’

Sarah Waters: De kleine vreemdeling (oorspr.: The Little Stranger, vertaling Nico Groen, Richard Kwakkel en Lucie van Rooijen, uitgever Nijgh & Van Ditmar)