‘Je had hier helemaal niet hoeven komen,’ zegt A.L. Snijders nadat hij al bijna twee uur onafgebroken heeft zitten palaveren aan de keukentafel, ‘je weet alles al. Wie mijn zkv’s leest, weet eigenlijk alles over mij.’ Het is niet ongastvrij bedoeld, integendeel. De deur van Snijders’ Gelderse boerderij zwaait juist voor iedere bezoeker wagenwijd open. En die bezoekers komen maar al te graag, zo kunnen trouwe lezers van zijn Zeer Korte Verhalen vaststellen. Geen wonder, want terwijl buiten de eerste sneeuw van het jaar valt, brandt hier, in de voormalige varkensstal, de manshoge tegelkachel en wordt er groene thee uit China geserveerd met appelflappen uit de oven.
Sinds op 1 november bekend werd dat A.L. Snijders de Constantijn Huygensprijs krijgt, wordt hij voortdurend gebeld met verzoeken voor interviews en optredens. Zo moet Snijders, die van 1937 is en al jaren van zijn pensioen geniet, ineens een agenda bijhouden. Toch neemt hij voor elke bezoeker ruim de tijd. Want A.L. Snijders is aardig. Oprecht, onvervalst aardig. Iedereen die hem wel eens ontmoet heeft, zal dat beamen. Hoewel er volgens hemzelf wel vrouwen zijn die juist een enorme hekel aan hem hebben. Maar daarover later meer.
‘Mijn complexiteit kan een interviewer nooit op papier krijgen,’ stelt hij halverwege zijn appelflap met zelfkennis vast. Hij heeft gelijk. A.L. Snijders is een vat vol tegenstrijdigheden. De stadsjongen die buiten ging wonen. De kunstacademiestudent die Nederlands ging studeren. De linkse Parool-columnist die les ging geven op de politieschool. De schrijver die net zo liefdevol over een eenzaam kipje schrijft als over Tacitus.
‘Ik ben een enorme kankeraar. Cynisch en bitter, dat is mijn intellectuele kant. Mijn andere kant is dat ik heel aardig ben. Als mensen iets aan me vragen, ben ik geneigd om ja te zeggen.’ En, veel later: ‘Het klinkt wel heel lullig wat ik ga zeggen en het is ook eigenlijk niet zo, maar tegelijk is het wel zo: ik kan niet aan iemand voor honderd procent een hekel hebben. Wel als ik hem op televisie zie, dan is het vrij wild, dan kan ik schieten wat ik wil. Maar als ik iemand ontmoet aan wie ik op televisie een hekel had, blijkt hij altijd aardig te zijn. De kinderen zeggen dan: maar dat vond je toch zo’n klootzak?’
Wat antwoordt hij daarop? ‘Dan zeg ik dat ik mijn mening per seconde bijstel, zoals iedereen dat doet.’