Drie dagen lang staat De Balie in het teken van het korte verhaal, dat ‘stiefkind van de literatuur’ dat volgens schrijfster Sanneke van Hassel veel meer lezers verdient. In haar Hotel van Hassel komen schrijvers uit heel Europa bijeen om voor te lezen en te vertellen.

Vingeroefening voor de schrijver, verliespost voor de uitgever en stiefkind van de literatuur; zo kun je de status van het korte verhaal in Nederland samenvatten. Doodjammer vindt Sanneke van Hassel, zelf auteur van twee succesvolle verhalenbundels en liefhebber van het genre.
Toen zij op uitnodiging van De Balie een weekend mocht samenstellen over een onderwerp dat haar na aan het hart lag, was de keus dan ook niet moeilijk. Op vrijdag 16 april opent ‘Hotel van Hassel’, het eerste Nederlandse festival voor het korte verhaal, zijn deuren. Er zijn verhalen te horen van Europese schrijvers, maar ook van een nieuwe generatie Nederlandse schrijvers die klaar staat om in de voetsporen te treden van grootmeesters als Hotz, Biesheuvel en Campert. Toen Sanneke van Hassel anderhalf jaar geleden begon na te denken over de invulling van het programma, vroeg ze allereerst uitgevers naar de meest recent verschenen verhalenbundels uit hun fonds. Dat leverde bedroevend weinig op, want de meeste uitgevers houden niet van korte verhalen. Of beter gezegd: lezers kopen ze niet. Waarom is dat toch?
Van Hassel: ‘Een verhaal is meestal veel ingedikter, het neemt je minder aan de hand dan een roman. En zelfs al is het heel vertellend geschreven, dan nog word je er aan het eind uit gegooid. Je hebt natuurlijk ook de Roald Dahl-verhalen, waarin je aan het eind een twist hebt waardoor alles heel mooi wordt afgerond, maar veel verhalen hebben toch een open einde. Bovendien worden er in verhalen meestal nogal zonderlinge personages opgevoerd. Omdat je dichter op het personage zit laat je als auteur sneller de duistere of vreemde kanten zien en die worden niet altijd verklaard, zoals in een roman. Harold Bloom schreef in een essay over het korte verhaal dat de hoofdpersonen vaak antihelden zijn. Veel lezers vinden het prettig om door een personage bij de hand te worden genomen. In een kort verhaal moet je zelf meer
invullen.’

Moet je een gevorderde lezer zijn om het genre te kunnen waarderen?
‘Nee, dat probeer ik juist aan te tonen met dit weekend. Net als bij het toneel, waar ik ook heellang in heb gewerkt, is er een ontzettend divers aanbod. De verhalen van Thomas Verbogt zijn heel toegankelijk en grappig, maar we hebben ook de IJslandse schrijver Gyrðir Elíasson die kleine plotloze miniatuurtjes maakt, waarin
dromen een belangrijke rol spelen. Daar moet je van houden. Een ander punt is dat de kwaliteit van verhalen vaak heel hoog is. Een roman kan puur vanwege het onderwerp nog een commercieel succes worden, maar verhalen worden echt geselecteerd op kwaliteit.’

Heb je binnen het genre een favoriet type verhaal?
‘Ik heb een heilig ontzag voor de verhalen van Jorge Luis Borges, die intellectualiteit en gevoel combineren. Maar ik hou ook erg van het harde realisme van de Amerikanen. Belangrijk vind ik dat iemand een eigen stem heeft. Judith Hermann bijvoorbeeld heeft zo’n eigen toon. Ze zegt nooit dat iets erg is, maar dan staat er iemand yoghurt met banaan klaar te maken voor een baby wiens vader op sterven ligt en juist die doodgewone handeling is dan heel tragisch. Je voelt een groot verdriet, maar het staat er niet letterlijk.’

Jij bent indertijd zelf gedebuteerd met een verhalenbundel. Hoe ging dat?
‘Een enthousiaste docent van de schrijversvakschool waar ik lessen volgde, zorgde ervoor dat er een verhaal van mij in Tirade verscheen. Ik werkte toen nog bij het toneel en had weinig tijd om te schrijven. Af en toe belde er een uitgever, maar ik had nog maar een paar verhalen. Uiteindelijk ben ik bij De Bezige Bij gaan praten en zo is die bundel er gekomen. Mensen van kleinere uitgeverijen zeiden toen wel: al was het nog zo goed geweest, bij ons had je nooit kunnen debuteren met een verhalenbundel. Wij hadden gezegd: schrijf eerst maar eens een roman. Dat is volgens mij wel ten goede gekeerd. Uitgevers als Nieuw Amsterdam, Ambo Anthos en Ailantus geven relatief veel verhalenbundels uit en er zijn steeds meer cursussen voor amateurschrijvers waarbij mensen korte verhalen moeten schrijven. Die mensen moeten van hun docenten dan natuurlijk ook eens een kort verhaal lezen. Ook schrijfwedstrijden als Duizend Woorden van de VPRO zijn een succes. Verder heeft Lidewijde Paris in Vrij Nederland een heel mooie rubriek gehad waarvoor ze korte verhalen selecteerde en zijn dankzij de dikke bloemlezing van Nederlandse korte verhalen door
Joost Zwagerman een paar jaar geleden de klassiekers als Hotz en Biesheuvel herontdekt.’

Waarom is het korte verhaal in Amerika van oudsher wel een gewaardeerd genre?
‘Dat wordt altijd gezegd, maar ik vraag me wel eens af of dat werkelijk zo is. Het is gewoon een veel groter land en de vraag is hoeveel verhalenbundels er verkocht worden op het totaal van verkochte literatuur. Maar het is wel zo dat in het rijtje van grote Amerikaanse schrijvers altijd Cheever en Carver genoemd worden en dat zijn echt korteverhalenschrijvers. Hetzelfde geldt trouwens voor Rusland. Daar worden Tsjechov en Babel ook tot de groten gerekend. Maar je kunt ook andersom redeneren. Waarom schreef Tsjechov korte verhalen? Omdat hij er geld mee kon verdienen. Dat kon in Amerika ook. The New Yorker betaalde goed en je werd ook nog eens goed geredigeerd. Alice Munro heeft wel eens verteld dat ze haar verhalen terugkreeg vol vragen en opmerkingen. Die redacteuren begrepen volgens haar echt wat ze
aan het doen was. The New Yorker had niet alleen veel aanzien, maar werd ook heel goed gelezen. Bijna al die schrijvers hebben ook romans geschreven, maar hun verhalen vonden gretig aftrek. Als Vrij Nederland zo’n podium zou bieden en goed zou betalen, zou dat hier misschien ook zo werken.’

Ondanks je liefde voor het korte verhaal ben je nu toch bezig met een roman. Hoe anders is dat?
‘Ik vind een roman veel moeilijker. Een kort verhaal is overzichtelijker en je kunt sneller gaan herschrijven en zorgen dat elk woord staat waar het moet staan. In een verhaal kan ik bovendien heel snel een sfeer neerzetten. Het personage is meteen een heks. In een roman wordt meer ontwikkeling verwacht. Ik ben gewend om een situatie meteen op z’n ergst of op een keerpunt neer te zetten. Nu moet ik die hele voor- en nageschiedenis ook nog opschrijven. Bij een kort verhaal kun je je drie maanden bezighouden met een piloot, daarna ben je drie maanden op een kinderdagverblijf en vervolgens ga je door naar een relatiecrisis. Dat vind ik heel fijn. Iemand als Thomas Verbogt houdt weer meer van romans, juist omdat hij daardoor langer met zijn personages kan optrekken. Ik hoef niet zo lang met dezelfde personages, ik krijg het wel een beetje benauwd van die mensen nu.’

De verhalenbundels IJsregen en Witte veder van Sanneke van Hassel zijn verschenen bij De Bezige Bij. De roman Nest komt waarschijnlijk eind augustus uit.