Booker Prize-winnend auteur A.S. Byatt was in Leiden om een eredoctoraat in ontvangst te nemen. En om te praten over haar negende roman 'The Children’s Book'. ‘Ik weet niet precies waarom ik het gevoel heb dat schrijven iets gevaarlijks is.’

‘Ik heb een bloedhekel aan het woord “zelfexpressie”,’ zegt ze tegen het eind van het gesprek lachend. ‘Ik schrijf, omdat ik het heerlijk vind om te leren. Als kind wilde ik, als ik een mooi verhaal las, er al meteen zelf een maken. Maar de echte doorbraak kwam toen ik in de twintig was en depressief, zoals mensen van begin twintig dat vaak zijn, en me op een bepaald moment realiseerde: je kunt beter naar de buitenwereld kijken dan naar binnen. Een heel simpel inzicht, maar wel waar. You could go along quite well being interested in everything.’
Honger naar kennis, dat is sindsdien de drijvende kracht in het bestaan van A.S. Byatt (1936). Als academica, ze was 21 jaar lang docente aan verschillende Britse universiteiten en is in Leiden om een eredoctoraat in ontvangst te nemen; als ze de krant dagelijks van a tot z leest, ‘inclusief de sportdingen’; en zeker ook als schrijfster van korte verhalen, essays en uitbundig geresearchte romans. Ze brak internationaal door met het Booker Prize-winnende Possession: a romance (1990), een roman over twee wetenschappers die er achterkomen dat twee fictieve Victoriaanse dichters een buitenechtelijke relatie hadden. Naast een spannend detective- en liefdesverhaal, was het ook – of misschien wel vooral – een lofzang op de opwinding van historisch onderzoek.
Die opwinding is opnieuw voelbaar in haar magistrale negende roman The Children’s Book. Een verhaal dat in 600 bladzijden bijna een kwart eeuw omspant, van 1895 tot het eind van de Eerste Wereldoorlog. Dat je de levens van een duizelingwekkend aantal personages laat volgen en alles incorporeert, van het ontstaan van de socialistische Fabian Society en het Victoria and Albert Museum tot de strijd van suffragettes en anarchisten, van de duistere wereld van sprookjes tot de schitterende kermis van kunst en wetenschappen van de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. Met bijrolletjes voor historische figuren als Oscar Wilde, August Rodin, Emma Goldman, Rupert Brooke, J.M. Barrie en vele anderen. De complete Edwardiaanse tijd lijkt gevangen in dit encyclopedische epos.

Sprookjes en socialisme
En dat terwijl Byatt tot een paar jaar geleden vrijwel niets van die periode wist. Eigenlijk heeft ze nooit van de Edwardianen gehouden. De Victorianen hadden iets ontroerend tragisch; de wil om het goede te doen ook, ondanks hun koloniale uitspattingen. De generatie daarna leek, zoals ze het in haar onkreukbare Queen’s English uitdrukt, ‘rather too pleased with themselves rather too quickly’. H.G. Wells die ging denken dat hij de wereld kon regeren, spot ze.
‘Of die afschuwelijke neiging mensen dingen op te dringen om ze zogenaamd te bevrijden. Al die zomerkampen van de padvinderij, die in wezen werden georganiseerd om de armen te segregeren. Omdat die arbeiderskinderen zo gevaarlijk waren in het East End van Londen, namen ze ze mee naar een mooie plek aan de kust en sloten ze op in concentratiekampen. Of Ibsen die er serieus van overtuigd was dat er gif gemengd moest worden voor de massa… Voor hun eigen bestwil!’ Verliefd op de Edwardianen zal ze nooit worden. ‘Maar toen ik me eenmaal in ze ging verdiepen, waren ze wel veel interessanter dan ik dacht.’
De vonk die The Children’s Book deed ontvlammen was het moment dat ze, lezend over de vermaarde kinderboekenschrijvers van toen, een paar verrassende ontdekkingen deed.
‘Ik kwam er tot mijn verbazing achter dat kinderboekenschrijfster E. Nesbit een van de oprichters was van de Fabian Society. Tijdens vergaderingen klonk een voortdurend klikgeluid, wat dan haar waaier was. Dat ergerde George Bernard Shaw enorm. Ik had nooit gedacht dat zij er sterke maatschappelijke overtuigingen op nahield, laat staan dat ze een socialiste was.’
Byatt, die al langer iets met sprookjes wilde doen, omdat ze volgens haar ‘een alternatieve manier om het verhaal van de wereld te vertellen’ zijn, mailde een expert met de vraag of hij verband zag tussen die verhalen voor kinderen en het socialisme.
‘Hij schreef meteen terug: sprookjes zijn dé archetypische vorm van de socialisten! Hij stuurde me een leeslijst met allerlei minor writers die de twee vermengden. Waarom? Ik denk dat het ermee te maken heeft dat sprookjes hoopvol zijn. Zelfs als er afgrijselijke dingen in gebeuren, worden aan het eind de slechten gestraft en gaan de goeden lang en gelukkig verder…’

Carrière als keramist
Een intrigerend gegeven, die connectie. Net als iets anders wat haar opviel: kinderboekenschrijver zijn, leek heel slecht nieuws voor het eigen kroost.
‘Verschillenden van hen pleegden zelfmoord. De zoon van Kenneth Grahame, voor wie hij Wind in de wilgen geschreven zou hebben, rende als jongetje naar buiten als hij een auto hoorde om ervoor te gaan liggen! Hij oefende al vroeg, zou je kunnen zeggen. Grahame schreef zijn boek ook alleen maar in brieven aan hem, omdat hij naar de kust was gestuurd om veilig bij zijn nanny te wonen, waar zijn liefdevolle ouders hem liefdevol nooit kwamen opzoeken…’
De zoon van Grahame ging uiteindelijk op een spoorrail liggen. En twee van de vier jongens die Peter Pan-auteur James Barrie adopteerde, sloegen ook de hand aan zichzelf. Zo ontstond, uit onvermoede verbanden, een van de twee peilers van haar boek: het gezin van kinderboekenschrijfster Olive Wellwood, dat een landhuis in Kent bewoont. Met zeven kinde-ren voor wie ze ieder een boek met ‘voor hen geschreven’ verhalen maakt; haar man Humphrey, een bankier met journalistieke aspiraties en een scherp oog voor vrouwelijk schoon; haar zus, Violet, die voor de kinderen zorgt en een voortdurende aanloop van schrijvers, kunstenaars en twijfelachtige wereldverbeteraars.
Een van de bezoekers, Philip Warren, is een jongen uit de arbeidersklasse die van huis is weggelopen omdat hij droomt van een carrière als keramist. Hij komt tijdelijk in het Wellwoodhuishouden terecht als Olive hem vindt, verscholen in de kelder van een museum, en wordt later de trait d’union met de andere familie waarom The Children’s Book draait, die van de excentrieke meester pottenbakker Benedict Fludd, bij wie hij in de leer gaat.
Eigenlijk had Fludd de spil moeten worden van ‘een utopisch-socialistische gemeenschap waarin ze aan arts and craft deden’, bekent de schrijfster glimlachend: ‘Maar dat ging een beetje mis, omdat hij veel te onaangenaam werd om zo’n groep in zijn huis toe te laten.’

Klein legertje vertellers
Voor een deel stond, zoals in de Engelse pers werd opgemerkt, de kunstenaar Eric Gill model voor Fludd. ‘Een heel incestueuze en diepgelovige man. Hij vrijde constant met zijn twee dochters. And with the family dog, apparently. En toch wilde hij een soort heilige zijn.’
Maar, benadrukt ze, daar houdt de gelijkenis op. Zoals Olive Wellwood evenmin een gefictionaliseerde versie van Nesbit is, hoewel zij ‘ook een groot gezin had, waarin sommige kinderen niet van haar waren. Ik baseer personages nooit op één historisch figuur. Zodra je dat doet, ben je verplicht het beeld niet te vertekenen en leg je je verbeelding beperkingen op.’
Dat haar verbeelding en haar technische beheersing bijna grenzeloos zijn, lijdt geen twijfel. Dat moet wel, als je meer dan twintig personages zo tot leven laat komen. De kinderen van Wellwood en Fludd worden arts of anarchist, een dromerige lost boy, zakenman of strijdbare suffragette. En je volgt hun ontwikkeling allemaal van nabij, als een klein legertje vertellers. Die opzet komt voort uit een opmerking van haar goede vriendin Iris Murdoch.
‘Ze ergerde zich eraan dat er in romans altijd één iemand was door wiens ogen je naar de wereld kijkt. Iris, die een groot voorstander van unselfishness was, zei dat ze haar romans graag zou zien vanuit het oogpunt van ál haar personages.’
Dat heeft Byatt nu dus gedaan: een boek zonder hoofdpersoon schrijven. Tot haar tevredenheid en tot ergernis van sommige recensenten. ‘Die klaagden maar steeds dat er niemand was met wie ze zich konden identificeren. Wat vreemd is, want waarom zou je je niet met verschillende mensen identificeren?’ Ze zucht. ‘Het zal te maken hebben met hoe die mensen lezen. Zij lezen om een andere persoonlijkheid aan te nemen, terwijl ik schrijf om me een hele wereld voor te stellen, met een heleboel mensen erin.’

Niet zo’n goede historica
Uitdagend was het wel. Al die figuren moesten een scherpe karakterisering krijgen, en in elk hoofdstuk moest iets belangrijks in hun leven gebeuren om het verhaal voort te stuwen. En ondertussen was er het grotere geheel van de geschiedenis om in de gaten te houden.
‘Daarom moest ik een heel ingewikkeld chronologisch schema maken. In een excel-bestand zette ik uit hoe oud de verschillende personages door de jaren heen waren, en bij elk jaartal dingen die ik tegenkwam in boeken. In biografieën over schrijvers, kunstenaars of de Duitser Kaiser, studies over de geschiedenis van het Victoria and Albert Museum… Dan las ik bijvoorbeeld dat Baden Powell graag naar kleine jongetjes keek én naar executies ging! Al die feiten en details werden punten waar ik mijn fictieve spinnenweb aan vast kon maken.’
Ze praat gepassioneerd over de Wereldtentoonstelling en hoe alles wat ze daarover las, aansloot bij de thema’s in haar boek. Over geliefde personages. En over de parallel tussen leefgemeenschappen, vrije liefde en de effecten ervan in de jaren zestig en rond 1900.
‘Kinderen verlangen meer naar een ordelijk en stabiel gezin dan we denken. Mensen die in de sixties door ideologische ouders werden “gedeeld” in communes, zijn nu obsessief bezig met het schoonmaken van hun keuken, fatsoenlijke maaltijden koken en die liefdevol aanbieden aan hun eigen kinderen.’
Na talloze boeiende verwikkelingen en terzijdes eindigt de roman met de desastreuze klap van de Eerste Wereldoorlog, die Byatt in krap veertig pagina’s indringend verwerkt. Een klap die je vreemd genoeg nauwelijks aan ziet komen. ‘Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat ik niet zo’n goede historica ben. Toen ik het boek plande, dacht ik vooral na over de periode rond 1900, en vergat uit te rekenen wanneer de kinderen volwassen zouden worden… The war burst upon me as a problem. Maar, en dat is de respectabele reden: de oorlog overviel de mensen destijds óók. Hij brak plotseling en bijna per ongeluk uit, dankzij de krankzinnigheid van de Kaiser.’

Schrijven iets gevaarlijks
Tot slot komende we nog even terug op de destructieve kracht van het schrijven die in het gezin Wellwood zijn werk doet, maar ook in eerdere romans een rol speelde.
‘Ik kan voor bijna alles wat ik doe een doortimmerde reden geven, maar ik weet niet precies waarom ik het gevoel heb dat schrijven iets gevaarlijks is. Misschien omdat het je toestaat te dagdromen, in een andere wereld te leven en niet in de echte. Ik heb op school gezeten bij de Quakers, en daar werd je geleerd dat dat verkeerd was, iets waar je overheen moest groeien.’
Dat deed ze gelukkig nooit. Ze werkt hard aan een moderne bewerking van de Noorse mythe van Ragnarök. ‘En hierna ga ik een roman schrijven rond de surrealisten. Op het moment ben ik bezig in het levensverhaal van Peggy Guggenheim. A surprise a minute!’ zegt ze met een twinkeling in haar ogen. Een veelbelovende twinkeling, als haar fantasie straks met dat materiaal aan de slag mag.