‘Wim Hermans en Hans Gomperts na de televisie-uitzending “De Letteren” van de VPRO op 8 november 1981. Rechts de publicist Harry Mulisch.’ Het plaagstootje in het fotobijschrift op pagina 126 van Het Grote Willem Frederik Hermans Boek, redactie: Dirk Baartse en Bob Polak, geeft de verhoudingen mooi weer.
‘Ja,’ zegt Polak (63), die we spreken in het hoofdstedelijke etablissement Keyzer, ‘Mulisch is een charlatan, een poseur, een opportunist… in de Provotijd aanschoppen tegen het koningshuis en nu er tegenaan aanschurken. Het werk van die man zal binnen een dag na zijn dood vergeten zijn. Dat beklijft niet.’
Nee, dan Hermans: ‘De grootste schrijver van de tweede helft van de twintigste eeuw,’ schrijven Baartse en Polak in de inleiding van hun boek. Het 336 pagina’s tellende overzicht van Hermans’ leven en werk bevat een zeer ruime selectie van interviews, nieuwtjes, wetenswaardigheden en researchartikelen uit meer dan zeventig afleveringen van het Hermans-magazine en de voorganger daarvan, de WFH-verzamelkrant.
In hun kwartaalblad richten de redacteuren zich allereerst op het ‘zoeken naar en vinden van de werkelijkheid achter de fictie in het werk van Hermans’. Polak: ‘Wij vinden dat niet alleen belangrijk, maar ook gewoon leuk om te doen.’
Dat jarenlange gepuzzel heeft geresulteerd in de canon van ‘25 niet te vermijden onderwerpen’, waaronder: geboorte, vader, moeder, gymnasium, universiteit, oorlogsromans, conflicten, zoon, Parijs, wereldbeeld en overlijden. Kortom: wat iedereen over Hermans zou moeten weten.
Wat zou iedereen moeten weten over W.F. Hermans? Die canon is er nu. Te vinden in 'Het Grote Willem Frederik Hermans Boek'.
Klootzak
Voor Polak begon de betrokkenheid toen in 1991 tijdens een bezoekje aan de Athenaeumboekhandel in Amsterdam zijn oog viel op het nulnummer van de WFH-verzamelkrant.
‘Dat was een wat knullig initiatief van Tonnie Luiken. Ik was een fervent Hermanslezer, vond dat Hermans een professioneel blad verdiende en kwam al gauw met Dirk Baartse, een echte Hermansverzamelaar die ik kende van Propria Cures, in de redactie.’
Polaks eerste kennismaking met Hermans was Mandarijnen op zwavelzuur, dat hij op zijn achttiende van Sinterklaas cadeau kreeg. ‘Dat was zo totaal iets anders dan ik gewend was. Maar ook een boek als De tranen der acacia’s… Wat Hermans daarin over de oorlog schrijft, de sfeer, het verval in de Jodenbuurt… op mij met mijn Joods-Duitse achtergrond maakte dat grote indruk. Die doem en die ondergang kwam je later ook tegen in Madelon in de mist van het schimmenrijk – die treurigheid, niemand te vertrouwen, die sfeer.’
Niettemin ging de bewondering gaandeweg gepaard met kritiek. Polak: ‘Hermans was een ongelooflijke klootzak, en juist omdat het zo’n nare man was – is mijn stelling – maakte hij grote kunst. Je moet behoorlijk gecompliceerd zijn om goede boeken en grote kunst te maken. Hoe meedogenloos hij soms ook met andere mensen is omgegaan, grappen maakte over andermans gebreken en andermans dood. Dat typeert de man. Hij kon zo harteloos zijn, ook als mensen nauwelijks iets op hun geweten hadden. Als je ziet hoe hij Helmut Salden te grazen heeft genomen. Die is voor het uitbreken van WO II uit Duitsland naar Nederland gevlucht, zat in het verzet, maar werd er door Hermans valselijk van beschuldigd dat hij een Wehrmachtuniform had aangetrokken. Totaal uit de lucht gegrepen (zie ook pagina 309 e. v., –red.). Altijd anderen de maat nemen over hun gedrag in de oorlog, maar wat deed Hermans nou zelf in de oorlog?’
Minder gelukkig is Polak ook met bepaalde romans. ‘Dat surrealistische van De God Denkbaar en zo… daar is niet doorheen te komen. Zijn toneelwerk is vaak veel te langdradig, te moeilijk en te ingewikkeld. Als daar kritiek op kwam, kreeg je van hem meteen weer die grote bek.’
Gesloten vesting
De verschijning van Het Grote Willem Frederik Hermans Boek betekent ook bijna de afronding van een periode. Want hoe spijtig ook voor de fans, eind 2011 is het afgelopen met het Hermansmagazine.
Polak, die al bijna twintig jaar onafgebroken met zijn hobby bezig is: ‘Nummer 80 zal het laatste zijn. We hebben nog stof voor een paar afleveringen, maar de meeste mensen die we nog zouden willen spreken zijn inmiddels overleden. Op eigen kracht verder gaan is bijna niet meer mogelijk. Als we van het Hermans-archief in het Letterkundig Museum gebruik mochten maken zouden we nog jaren door kunnen gaan, maar we krijgen geen toegang. Je ziet het vaker met dat soort clubjes. De Vestdijkkring, de Carmiggeltkring, ze hebben allemaal iets sektarisch, vinden dat zij de waarheid in pacht hebben. Het WFH-instituut dat het Hermans-archief beheert, is ook zo’n gesloten vesting. Alleen de zogenaamde biograaf Willem Etterspoor (Otterspeer, –red.) krijgt toegang, en mevrouw Klets-Mee (Kets-Vree, –red.) die de Volledige Werken bezorgt. Er zouden ieder jaar twee delen van de VW verschijnen, maar vorig is er zelfs helemaal niets gepubliceerd. En wij, die al jarenlang keurig netjes ieder kwartaal een nummer uitbrengen, krijgen nergens inzage in.
Een van de dingen waar wij bovendien op hameren is exactheid, nauwkeurigheid. Maar zo’n door professor doctor Otterspeer samengesteld Hermanspoezenboekje De geur van een pas gestoomde deken bijvoorbeeld stikt van de fouten, de meest eenvoudige dingen zoekt hij niet uit, hij wil als wetenschapper voor een dubbeltje op de eerste rang zitten, die man is lui, gemakzuchtig, jaartallen kloppen niet, namen kloppen niet. Van zo iemand mag je toch verwachten dat hij wetenschappelijke maatstaven aanlegt?’
Zijn de heren van het Hermans-magazine anderzijds soms niet te kommaneukerig? Jeroen Brouwers op hoge toon verwijten dat hij schrijft over de Grote Prijs der Nederlandse Letteren in plaats van de Prijs der Nederlandse Letteren? Polak: ‘Dingen moeten kloppen. Hermans had zich daar ook over opgewonden. Die maakte zich ook druk om verkeerd geplaatste apostrophes en om de vraag of een mange-tout een sperzieboon of een peultje is. Wij zijn opgeleid door Hermans. We zijn tot diep in de nacht bezig geweest met het register voor dit boek. Dingen moeten kloppen.’
Naamgrappen
Hermansfans die al geruime tijd reikhalzend uitkijken naar deel 1 van de Hermans-biografie van Otterspeer worden door Polak teleurgesteld. ‘De situatie lijkt op die van Hugo Brandt Corstius, die jarenlang beweerde dat hij met de grote Multatuli-biografie zou komen. Is nooit gebeurd. Otterspeer poseert nu al tien jaar als dé Hermansbiograaf, maar in plaats van een biografie verschijnen er alleen maar gelegenheidswerken en poezenboekjes. Neem dan een voorbeeld aan Nop Maas. Die heeft gewoon in stilte aan zijn Revebiografie gewerkt.
Vorig jaar was in Den Haag de presentatie van Machines en emoties, het brievenboek van Kousbroek en Hermans dat door Otterspeer is bezorgd. Kwam die Etterspoor opeens op me af: dat we eindelijk eens moesten ophouden met al die vervelende naamgrappen rond zijn persoon! Maar Hermans deed niet anders. Woordspelingen als Van Gal en Last en Grijze Piet. De ene nog meliger dan de andere. Maar als wij een keer zoiets doen... Waar maakt die man zich druk om? Laat hij liever eens die biografie schrijven!’
Hoe kritisch de mannen van het Hermans-magazine hun held soms ook bejegenen, de bewondering blijft. Polak: ‘Het is toch een schande dat Hermans godverdomme nog steeds geen standbeeld in Amsterdam heeft! André Hazes, Tante Leen, Manke Nelis kregen het binnen de kortste keren, maar waar blijft Hermans? In het komende nummer pleit ik voor een standbeeld voor de nieuwe Openbare Bibliotheek op het Oosterdokseiland. Een prachtplek. Hermans is een ongelooflijk belangrijk schrijver, heeft heel veel over Amsterdam geschreven, maar er is nog steeds geen beeld!’