De eerste ontmoeting vindt plaats bij een Hilversumse parkeerautomaat. De verslaggeefster pint een kaartje, als een parkeerwacht naar de nog ticketloze geparkeerde auto drentelt. Op onze alarmkreet draait hij zich vriendelijk lachend om, en we herkennen Detlev van Heest (54), debuterend auteur van het 1100 pagina’s tellende tweeluik De verzopen katten en de Hollander en het een paar maanden later verschenen Pleun. Omdat we genoten van zijn autobiografische romans, waarin we konden lezen hoe het hem, echtgenote Annelotte en hun Japanse kat Kootje verging in Tokio, waar ze van 1992 tot 2004 woonden (deel 1) en hoe ze later verhuisden (inclusief Kootje) naar een boerderij in Nieuw-Zeeland, waar de vriendschap met een ander Nederlands echtpaar leidde tot het uiteenspatten van zijn huwelijk, vragen we de parkeercontroleur/schrijver om een interview. Om verder te praten over zijn boeken (De verzopen katten en de Hollander staat op de longlist voor de Libris Literatuurprijs). En om te informeren hoe poes Kootje het maakt, het dierbare gezinslid (‘Kootje is ons kind geworden’), dat na de scheiding bij Van Heest in Nederland woont.
In een tweedelige autobiografische roman doet Detlev van Heest openhartig verslag van de teloorgang van zijn huwelijk, in Japan en Nieuw-Zeeland. Intussen verdient hij de kost als parkeerwacht.
Zwerfpoezen
‘Kootje was het enige dat ik wilde hebben uit ons gemeenschappelijk bezit,’ legt Van Heest uit als we hem opzoeken in zijn Amsterdamse etagewoning. ‘Een zelfzuchtige wens, want het betekende voor haar een enorme reis. Ik wist niet of ze het zou overleven, al die stress. Maar ik dacht verdomme, Kootje moet bij mij zijn. Zij is het enige dat me nog aan Annelotte bindt. Kootje hoort bij onze gelukkige tijd in Japan.’ Met een blik op de sofa waar de inmiddels zestienjarige poes opgerold ligt te slapen, voegt hij er aan toe: ‘Ze verbeeldt het geluk in het verleden, maar is ook mijn geluk in het heden.’
Sinds een tijdje wonen hier ook Emmie en haar dochter Klaasje, twee zwerfpoezen die Van Heest van de Hilversumse straat redde, in wonderbaarlijke symbiose. Van Heest: ‘Als parkeercontroleur maak ik vaak een praatje met mensen. Iemand vertelde me over een verwaarloosde, zwangere poes. Ik heb me haar lot aangetrokken en ben er achteraan gegaan.’ Een andere thuisloze kater met een grote kopwond vond onderdak bij Lousje Voskuil, ‘een goede vriendin.’
Parkeerwacht
Van Heest is historicus en werkte als journalist, maar toen hij na zestien jaar geëmigreerd te zijn geweest als vijftiger in Nederland terugkeerde, kon hij moeilijk werk vinden. ‘Ik heb allerlei baantjes aangenomen, bijvoorbeeld als telefonist voor de Postcode Loterij om mensen een lot aan te smeren.’ Een vriendin attendeerde hem op de vacature voor parkeerwacht (‘jij haat toch auto’s?’) en tot zijn verrassing werd hij aangenomen. Een prima baan, de hele dag in z’n eentje op de fiets – hij is nu eenmaal een loner – en veel prettige kortstondige contacten zonder dat het tot diepe vriendschap leidt. Van Heest: ‘Ik ben wat huiverig geworden voor diepe vriendschappen.’ Belangrijk is dat hij tijd heeft om te schrijven. Hij pakt een in onleesbaar handschrift volgepend schriftje van de stapel en laat het zien. Notities over zijn dagelijkse waarnemingen, gedachten, ontmoetingen. Zoals hij al zijn halve leven doet, ook toen hij samen met zijn vrouw in Japan en Nieuw Zeeland woonde. Van Heest: ‘Niet met de intentie om het als roman uit te brengen. Maar ik moet schrijven, schrijf iedere dag, uit innerlijke noodzaak.’ Pas toen hij zijn notities over de Japanse periode terug las, ‘om erachter te komen wanneer het mis ging tussen Annelotte en mij,’ zag hij dat die aantekeningen niet alleen een aantal portretten behelsden van de oude buurtgenoten die hem dierbaar waren geworden, maar ook een portret van zijn huwelijk.
Vierhoeksvriendschap
In deel twee, Pleun, is het echtpaar verhuisd naar een oude boerderij bij het plaatsje Dunedin in Nieuw Zeeland. Detlev en Annelotte sluiten er vriendschap met een daar al langer wonend Nederlands stel: Pleun en Annemieke. In dezelfde, zichzelf niet sparende dagboekvorm noteert Van Heest opkomst en implosie van de innige vierhoeksvriendschap die ontstaat. Opmerkelijk is dat al in het verhaal wordt gesproken over de dagboeken die Detlev bijhoudt en die hij van tijd tot tijd in briefvorm opstuurt naar zijn vrienden Han en Lousje Voskuil. Meermalen verwijt zijn vrouw Annelotte hem dat hij haar onvolledig citeert: “Wat je hier schrijft over die overstekende egel. Dat is ontzettend suggestief. Nu denken Lousje en Han dat ik hem heb doodgereden.’ Ook Pleun en Annemieke laten in het boek hun ongenoegen blijken. Annemieke zegt: ‘Ik heb je vroeger herhaaldelijk in vertrouwen genomen. Ik heb je dingen verteld, in vertrouwen, over mijn ouders en mij, over mijn zusje, waarvan ik nu hoor dat ze in je dagboeken en ook in je brieven terecht zijn gekomen. Jij schrijft die brieven aan een schrijverdie over een aantal jaren zijn dagboeken gaat uitgeven.’ Naarmate de ruzies toenemen, groeit bij Pleun en Annemieke de angst voor publicatie en zij beschuldigen Detlev ervan de werkelijkheid niet eerlijk weer te geven.
Wraakactie
Is Pleun een wraakactie, zoals sommige recensenten schreven? Van Heest: ‘Het is geen afrekening, nee hoor. Ik was gefascineerd door Pleun en heb veel opgeschreven over hem en zijn vrouw Annemieke zonder het idee dat later te gaan gebruiken. Ik had wraakgevoelens toen ik merkte dat hij en Annelotte achter mijn rug al een tijd een relatie hadden. Maar dat was een kortstondige emotie.’ Dat het voor elke schrijver of columnist een dilemma is om over familie of vrienden te schrijven, waarmee je iemand ‘uitlevert’ aan het oordeel van de lezer, onderkent Van Heest. Ook als je voor- of achternaam verandert, ligt herkenning op de loer. Hij heeft de afweging gemaakt. ‘Maar ik moest het wel zo opnemen, dat is mijn vorm van eerlijkheid.’ Naar beste eer en geweten heeft hij alle reacties van Annelotte, Annemieke en Pleun weergegeven. ‘Naar mijn idee, het is natuurlijk mijn verhaal.’ Dat Pleun geen proces heeft aangespannen heeft hem wel zeer verbaasd.