Mensje van Keulen viert haar veertigjarig schrijversjubileum, maar het schrijven is niet makkelijker geworden: ‘Ik lijd aan nogal wat zelfkritiek, dus het kan lang duren voordat er iets staat waar ik een beetje vrede mee heb.’

Mensje van Keulen interviewen is op zich helemaal niet moeilijk. Ze is niet, zoals sommige andere schrijvers met een vergelijkbare staat van dienst, zelfgenoegzaam, argwanend of uitgeblust. Ze ontvangt thuis in Amsterdam, waar ze appelcake serveert in haar stadstuintje en zelf op de tuinstoel zonder kussentje gaat zitten omdat kater Bosie die met kussentje bezet houdt. Eigenlijk praat ze liever over Bosie dan over haar werk. Want wat moet je daarover zeggen?
In De schriften wachten, het ‘Oerboek’ dat in 2008 over haar werk verscheen, schrijft ze: ‘Het is waarschijnlijk voor iedere schrijver lastig om eigen werk in te delen, objectief te beschouwen, toe te lichten. Of het nu uit onzekerheid, onvermogen of luiheid is, mijn eerste opwelling is te reageren zoals een beeldend kunstenaar dat wel eens doet, in de trant van: “Geen gelul, ik doe maar wat.”’
Ze mag dan maar wat doen, wat ze doet, doet ze wel goed. Steeds beter, lijkt het wel. Sinds ze in 1972 debuteerde met Bleekers zomer verscheen er een gestage stroom aan romans, verhalenbundels en kinderboeken. Ter ere van veertig jaar schrijverschap en haar aanstaande 65ste verjaardag verschijnen deze weekhaar verzamelde verhalen. De eerste daarvan stammen uit begin jaren zeventig en moesten door een redacteur met de hand worden overgetikt. De laatste komen uit de bundel Een goed verhaal, die in 2009 verscheen en waarmee ze zowel voor de Librisprijs als de Gouden Uil genomineerd werd.
Terugblikken op veertig jaar schrijverschap. Doe het maar eens, als je je er eigenlijk al over verbaast dat je die boeken allemaal geschreven hebt. Ze is een aartstwijfelaar. Weegt constant haar woorden. Zwakt een onverwacht boude bewering snel weer af: ‘Ach, wat zeg ik nu toch allemaal weer’, of roept ineens uit: ‘O, wat klets ik veel, ik schenk je nog een kop thee in!’

Huiver
Ja, natuurlijk, het heeft voordelen om een gearriveerd schrijver te zijn, maar dat maakt het schrijven zelf niet makkelijker. Het blijft ploeteren, al ligt het niet in haar aard daarover te klagen. In De schriften wachten schrijft ze in antwoord op die eeuwige vraag, ‘Mevrouw, waarom schrijft u?’: ‘Hoe moet ik hierop antwoorden? Waarom zal ik klagen? Streeft niet iedere kunstenaar naar het beste? Wat valt er te verantwoorden? Te verklaren? (...) Goed, omdat ik niet beter weet, het er altijd was, om iets te doen voor mijn part, om te vermaken, te vertellen, om niet aan de ellende hier en elders te denken, om niet gek te worden van het continue leed van mens en dier, om de ellende te bezweren, de angst te vergeten, te laten verdwijnen, in iets anders om te zetten, iets wat ik mooi vind, om op iets in een verhaal te komen dat ik niet had verwacht. En om de voldoening, noem het geluk, wanneer dat lukt.’
Ze is blij dat ze nu niet meer hoeft te debuteren. ‘Al die mensen, al die debuten. Beginnende romanciers hebben het zwaar. Of ze worden helemaal niet besproken, of juist heel gunstig, en dan valt het tweede boek weer tegen en wil de uitgever het volgende niet uitgeven. Door al die cursussen en vakscholen krijg je het idee dat het een vak is dat je zou kunnen leren. Daar geloof ik niet erg in. Ik heb meermalen het verzoek gekregen of ik geen les zou willen geven, maar ik zou niet weten hoe ikdat moest doen. Ik zou niet eens kunnen uitleggen hoe verschrikkelijk ik zelf kan twijfelen. Met hoeveel huiver ik opzie tegen het schrijven van een nieuw boek. Dat gevoel van immense leegte, dat je wel van alles voor je ziet maar er geen woord binnenkomt. Wat hebben leerlingen eraan om te horen dat het zo kan gaan? Ik zou kunnen zeggen: dit is een cliché, of dat is te bedacht. Of: deze zin is te lang, of hier raakt alles uit balans. Ik zou een tekst kunnen bekijken, maar dan nog is het te persoonlijk. Misschien ontstaat er een zekere schrijfvaardigheid, dat zou kunnen.
Mijn eigen leerschool was Propria Cures, waar ik begonnen ben als redacteur. Daar moest ik elke week een stuk schrijven, maar niemand vertelde je hoe je moest schrijven.’

Herentoilet
Haar verhalen, ook de oudste, zijn opvallend tijdloos. Er wordt wel eens een hoorn van de haak genomen, maar verwijzingen naar politiek of actualiteit ontbreken. Ook die kenmerkende, bondige stijl was er al vroeg.
‘Het ziet er ogenschijnlijk eenvoudig uit, maar zo is het natuurlijk niet. Ik lijd aan nogal wat zelfkritiek, dus het kan lang duren voordat er iets staat waar ik een beetje vrede mee heb. Of het nu een alinea is, of een zin of zelfs maar een woord. Bij sommige boeken is het, al lezende, niet erg om een alinea over te slaan. Bij mijn werk kan dat moeilijk. Ik waak voor herhaling. Als iets is aangekondigd, ga ik dat niet nog een keer uitleggen. In feite ben ik steeds bondiger gaan schrijven, al zijn de verhalen langer geworden. Maar er staat wel veel meer in. Ach, het is moeilijk uit te leggen! Soms viel dat oude werk me inderdaad mee. Die eerste verhalen, die ik schreef tussen 1969 en 1972, waren nog vrij autobiografisch. Ik putte nog uit familieleden en gebeurtenissen die ik zelf had meegemaakt. Maar er zitten ook al verhalen bij die volkomen verzonnen zijn. Nu ik ze teruglas, zag ik dat de ingrediënten uit later werk er toen toch al in zaten. Die eerste verhalen kun je realistisch noemen, maar sommige zijn ook al een beetje bizar.’
Het is die combinatie die haar verhalen kenmerkt. Ogenschijnlijk doodgewone mensen die in een situatie verzeild raken die ongemakkelijk of duister blijkt. Ze kan met weinig woorden een sfeer of een beeld oproepen. In ‘Bedevaart’, een verhaal uit haar laatste bundel Een goed verhaal, laat ze een dronken vrouw het herentoilet van een Engelse pub binnengaan. ‘Tussen een pisbak en een wc-pot achter een openstaande deur inhaleert ze de pislucht. Ze kokhalst, maar is vastbesloten. Een stap opzij en ze raakt de wand van de pisbak aan. Alle mannen die er plasten. Ook de twee kerels met hun plattelandsaccent moeten er hun blaas honderden malen geleegd hebben. Ze haalt haar vingertoppen door de gele stroperigheid die onder haar nagels kruipt. Lager, nog lager, tot de bodem, Paula.’
De lezer voelt bijna fysieke weerzin, terwijl er helemaal niet zoveel staat. Hoe doet ze dat toch?
‘Je bouwt natuurlijk wel iets op in zo’n verhaal. Maar er gaan nauwelijks mensen dood in mijn verhalen. In de jaren zeventig heb ik misschien een of twee keer beschreven dat iemand roos had of zweette. Verder beschrijf ik dat soort dingen juist nooit, maar toch werd het me altijd nagedragen dat ik dat soort dingen tot in detail zou beschrijven. Dat is niet zo.
In de eerste klas van de middelbare school ontdekte ik Edgar Allan Poe. Die verhalen verslond ik. Zijn werk riep heel sterke beelden op, die ik nog zie als ik het herlees. Ik kan niet alles begrepen hebben, maar ik las het toch. Nu zie ik dat het heel geraffineerd in elkaar zit. Zijn werk appelleert aan doodsangst, maar hij is ook een groot verteller. Het is horror waarbij je opgelucht ademhaalt omdat je zelf nog leeft.’

Mannen
In haar eigen verhalen komen veel nare mannen voor. Domme mannen, mannen met een grote bek, mannen met bindingsangst, mannen die hun vrouw kleineren, bedreigen of domweg belazeren.
‘Dat is nou aardig dat je dat zegt, want ik heb altijd te horen gekregen dat de vrouwen er slechter af komen dan de mannen en dat is niet zo. Ik denk niet bij een verhaal: nu kies ik voor een hele nare vrouw, of een hele nare man. Zo werkt het niet. Maar er zijn natuurlijk wel veel zelfingenomen mannen. Ook mannelijke auteurs zijn vaak zelfingenomen. Een van mijn laatste verhalen, “Portret”, gaat over zo’n schrijver. Omdat schrijvers meer dan eens over hun eigen vak schrijven of zichzelf als hoofdpersoon nemen, heb ik de vriendin van de schrijver als hoofdpersoon genomen om te laten zien hoe die man is. Hij is een man met een beroep, hij is een schrijver. Hij zit op een soort troon en heeft een vrouw die tegelijkertijd zijn secretaresse is en hem afschermt. Dat maakt hem kennelijk begeerlijk voor andere vrouwen. Bij vrouwelijke auteurs komt dat verschijnsel veel minder voor. Dat groupiegedrag zie je vooral in de buurt van mannen.’
En hoe zit het met de erkenning? Is het niet merkwaardig dat Mensje van Keulen, die al veertig jaar het ene veelgeprezen boek na het andere schrijft, nooit gevraagd is voor het Boekenweekgeschenk? Nooit de Constantijn Huygensprijs heeft gekregen. Of de P.C. Hooft. De enige oeuvreprijs die ze kreeg, was de Annie Romeinprijs, die alleen voor vrouwen bedoeld is.
‘Ik denk daar nooit over na, heb het nooit in mijn werk betrokken. Het prijzencircus is voornamelijk voor mannen. Nou ja, Charlotte Mutsaers heeft de P.C. Hooft onlangs gehad. Hoe zou de verhouding zijn? Acht mannen op twee vrouwen? Zo ernstig is het wel. Bij de commerciële prijzen is het niet anders. Voor Een goed verhaal had ik twee nominaties, zowel voor de Libris als de Gouden Uil. Ik keek er niet van op dat die allebei naar mannen gingen. Ach, ik denk gewoon: zo is het dan. Wat moet je eraan doen? Moet je er ingezonden brieven over sturen? Een essay aan wijden? Dan lijkt het alsof je kleinzielig bent. Je wilt die prijs ook niet krijgen omdat ze vinden dat ze weer eens een vrouw moeten nemen. Maar de idee dat mannen beter zouden schrijven dan vrouwen is onzin. Als er vrouwen in de jury zitten, betekent dat trouwens nog niet dat een vrouw die prijs krijgt. Vrouwen kennen naijver, om maar eens een ouderwets woord te gebruiken. Daar hebben mannen dan weer minder last van.’

Mandje
Ze vertelt hoe Midas Dekkers onlangs in een talkshow een opmerking van Rudy Kousbroek aanhaalde die het vertroetelen van een huisdier aanbeval. ‘Met een lekker mandje en een dekentje. Het zou de mensen ten goede komen. Die opmerking wordt schattig gevonden, en terecht, het is een mooie en waarachtige opmerking. Was het maar zo. Maar als een vrouw zoiets zegt, zou er heel anders op gereageerd worden. Dan ben je een katten- of hondentroel. Mannen schrijven net zo goed over huishoudelijke onderwerpen, maar het wordt ze niet nagedragen. Natuurlijk zie ik wel wat er scheef is, maar om je daar nou over op te winden. Er is al genoeg om je echt en werkelijk over op te winden.’

Op 25 mei organiseren Borderkitchen en uitgeverij Atlas in Den Haag een feestavond om het schrijversjubileum van Mensje van Keulen te vieren. Met medewerking van o.a. Kees van Kooten, Jan Donkers, K. Schippers, Jan Brokken en Henk Spaan. zie www.borderkitchen.nl