Dankzij Hisham Matars prachtige roman 'Niemandsland' weten we hoe het voelt om op te groeien onder de uitmuntende Gids, de Redder van het Land, de grote Leraar en Weldoener, de Zoon van de Woestijn: de Libische leider Kadhafi.

Toen Hisham Matar in Londen studeerde, belde hij regelmatig met zijn ouders in Caïro. Ze vertelden over lange wandelingen, uitgebreide lunches en de boeken die ze lazen. Ze klonken tevreden en gelukkig. Tot die dag in maart 1990, waarop Matar een studiegenoot tegenkwam die ineen kromp toen hij hem zag en informeerde hoe het met zijn vader was. Matar antwoordde dat het goed met hem ging. De studiegenoot legde zijn hand op zijn arm en zei: ‘Wat er ook gebeurt, weet dat ik er voor je ben.’
Jaballa Matar, een rijke Libische zakenman en verklaard tegenstander van Kadhafi, bleek te zijn ontvoerd door de Egyptische geheime dienst, die hem, geboeid en geblinddoekt, overdroeg aan de Libische politie. Zo werd hij in een privévliegtuig van Caïro naar Libië gevlogen. Blinddoek en handboeien gingen pas af toen de eindbestemming was bereikt: de beruchte Abu Salim gevangenis in Tripoli. Zodra het nieuws van zijn aankomst zich verspreidde, steeg er uit de cellen een collectief gejammer op. Deels uit verdriet, deels uit steun aan de man die zij als hun leider beschouwden.

Woede en onmacht
Twintig jaar later is zojuist de tweede roman van zijn zoon verschenen, waarin het, net als in zijn eerste, draait om een verdwenen vader. Wie dezer dagen de berichtgeving over Libië maar liever overslaat, zou de debuutroman van Hisham Matar moeten lezen. In the Country of Men (hier vertaald als Niemandsland) voert ons mee naar het Tripoli van 1979. Door de ogen van de negenjarige Suleiman zien we hoe repressie er in het dagelijks leven uitziet. Leden van het Revolutionair Comité die zijn moeder dreigend achtervolgen, de bevriende buurman die een auto wordt ingesleurd en spoorloos verdwijnt, opruiende pamfletten die ’s nachts verspreid worden, afgetapte telefoons, huiszoekingen, het verbranden van de boeken van zijn vader, het in allerijl ophangen van een portret van Kadhafi, de angst, woede en onmacht van zijn moeder. Suleiman begrijpt niet wat er gebeurt en waarom. In zijn onwetendheid helpt hij de vijand in plaats van zijn vader.
Dankzij deze prachtige roman weten we hoe het voelt om op te groeien onder het juk van de grote Leider, de uitmuntende Gids, de Redder van het Land, de grote Leraar en Weldoener, de Zoon van de Woestijn. Want hoewel we de afgelopen weken ook in de krant konden lezen hoe de Libische staatstelevisie eind jaren zeventig toonde hoe verraders werden opgehangen, maakt de beschrijving van Matar oneindig veel meer indruk. Het beeld van de buurman, die om genade smekend, in zijn broek pissend, het trapje beklimt dat hem naar de strop voert, is even gruwelijk als meesterlijk.

Cassettebandje
Hisham Matar was negen jaar toen hij Libië verliet, om er nooit meer terug te keren. Zijn ouders weken uit naar Egypte, van waaruit zijn vader elf jaar later ontvoerd zou worden. Nu, twintig jaar later, knaagt nog altijd de onzekerheid over het lot van Jaballa Matar, die gold als een van de belangrijkste leiders van de Libische oppositie. In de loop der jaren bereikten de familie af en toe berichten waaruit bleek dat hij nog in leven was. In 1995 werd er een brief uit de gevangenis gesmokkeld waarin Jaballa meldde in een hel te leven, maar ongeknakt te zijn. Later volgde er een cassettebandje, door zijn zoon omschreven als ‘een bom in mijn bureaula’. Slechts vijf keer heeft hij er in die twintig jaar dat zijn vader nu vermist wordt naar kunnen luisteren. Aan zijn stem kan hij horen hoe eenzaam zijn vader is. Het laatste levensteken kreeg Matar begin 2010. Hij was bezig met de laatste hoofdstukken van zijn nieuwe roman toen een ex-gevangene rapporteerde dat hij Jaballa Matar in 2002 nog had gezien. Dat was ongelofelijk nieuws, want het betekende dat hij de grote slachting in 1996 had overleefd. Toen werden in de Abu Salim gevangenis in zes uur tijd 1200 politieke gevangenen doodgeschoten. Wat er die dag moet hebben plaatsgevonden tart elke beschrijving. In januari 2010 schreef Matar in The Guardian: ‘Toen ik dit voor het eerst hoorde, dacht ik: iemand moet hierover schrijven. En hier zit ik, nog altijd niet in staat om erover te schrijven. Hoe schrijf je over zoiets? Hoeveel woorden heb je daarvoor nodig?’

Bang en hoopvol
Vijf jaar nadat In the Country of Men verscheen, schreef Matar toch weer een roman: Anatomy of a Disappearance. Opnieuw kijken we door de ogen van een jongen. Maar ditmaal is hij twaalf jaar en heet hij Nuri. Zijn moeder sterft jong en onder mysterieuze omstandigheden. Nuri blijft achter met zijn vader, die hij bewondert, maar die ook onbereikbaar voor hem is. In deze roman speelt Libië zelf een veel minder prominente rol. Nuri groeit op in Caïro en wordt naar een Engelse kostschool gestuurd. De naam van Kadhafi valt geen enkele keer, wat niet betekent dat hij niet rondwaart in dit boek. Ook nu weet de zoon niet precies wat de rol van zijn vader is. Hij weet dat hij vroeger minister was en de constitutionele monarchie diende, en dat hij met diepe afkeer spreekt over ‘that infantile impertinence that passes for a revolution’.
Waar Matar in In the Country of Men koos voor een dramatisch, afgerond slot, laat hij in Anatomy of a Disappearance alle opties open. Waar hij Suleiman dichtbij liet komen, houdt Nuri afstand. Langzaam wordt hij verteerd door verdriet en onzekerheid over het lot van zijn vader. De puber die zijn vader zowel als held als rivaal zag, die in zijn voetsporen moet treden, maar die eigenlijk ook niets te maken wil hebben met diens strijd.
In deze roerige weken belt Hisham Matar soms wel vijftig keer op een dag met verwanten in Libië. Berichten die hij uit zijn vaderland ontvangt, verspreidt hij via internet. Slapen doet hij nauwelijks. Hij voelt zich nutteloos, bang en hoopvol tegelijkertijd. Na twintig jaar leven tussen hoop en vrees, is er eindelijk kans op duidelijkheid. Zoals Nuri in het slothoofdstuk van Anatomy of a Dissappearance de kleren van zijn vader past en merkt dat ze gekrompen zijn, zo hangen ergens in Caïro de Italiaanse maatpakken van Jaballa Matar te wachten op zijn terugkeer.