Honderd jaar 'De uitvreter' van Nescio (1882-1961). A.L. Snijders over Nescio.

Het komt weinig voor dat je een schrijver die je op je vijftiende goed vindt, op je zeventigste nog steeds slijtageloos goed vindt. Bij mij in drie gevallen: Nescio, Elsschot, Babel. De eerste zin die ik van ze las, moet anders geweest zijn, een nieuwe toon, nooit ergens gelezen. Van Elsschot en Babel moet ik ze opzoeken, van Nescio weet ik hem uit mijn hoofd, omdat hij tevens de beroemdste zin uit onze hele literatuur is. Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter. En wie die man is, weet ik ook al mijn hele leven, want dat heeft juffrouw Van Erp er op het Spinoza Lyceum in Amsterdam meteen bij verteld. Ze deed niets anders dan vertellen, ik kan me niet herinneren dat we ooit huiswerk hadden of anderszins gecontroleerd werden. Ze vertelde wat er in de belangrijke boeken stond, en dan kon je zelf gaan lezen wat je wilde. Ze werd gesteund door de wetgever, die in een soort wijsheid had beslist dat op het gymnasium niet met verplichte boekenlijsten werd gewerkt. Op de hbs wel, ik heb een vriend die zich daar nog steeds kwaad over maakt, hij kon met dat diploma niet universitair een taal studeren, terwijl hij wel al die verplichte boeken had gelezen.

Ik heb trouwens nóg een vriend die kwaad is. Op Lieneke Frerichs, die het Verzameld werk van Nescio heeft verzorgd. Hij is een purist, hij vindt dat het bij De uitvreterTitaantjesDichtertjeMene Tekel had moeten blijven. Zelfs Boven het dal, uitgegeven in 1961, kan bij hem geen genade vinden. De vier verhalen van Nescio vormen zijn jeugd, die wordt bezoedeld door talloze varianten en aanzetjes, een vracht onuitgegeven werk, 895 pagina’s, wel iets meer dan die kleine verhalen waar we het tot 1996 mee moesten doen. Aanvankelijk was ik het met hem eens, ik heb zelfs iets onaardigs over mevrouw Frerichs geschreven. Maar toen ik merkte dat alles wat Nescio ooit schreef – elk krabbeltje, elk boodschappenlijstje – dezelfde adem heeft, en dat ik alles wil lezen, moest ik mijn mening over de 895 pagina’s wel veranderen.
Wat ik er uitpik als ik ’s nachts wakker word en een onbekende stem me dwingt een keus te maken, zijn ’t Getal van het Beest (1913/16) en Dagboek van een lid van een schoolbestuur (1953). In het eerste verhaal proberen Bavink, Hoyer en Koekebakker Janus Molenaar te overtuigen een spiritueel schilderij te maken dat 1500 gulden moet opbrengen. Hij doet het – een baan rood, daarboven een baan blauw en midden in het blauw een ronde gele vlek. De Gedachte. Onder elkaar noemen ze het ’t Getal van het Beest, omdat Janus aan de Derde Oosterparkstraat 666 woont. Om dit te begrijpen moet je wel weten dat dit getal in de Openbaring van Johannes wordt genoemd. Voor echte literatuur moet je wel je best doen natuurlijk. Het schilderij wordt tentoongesteld, de critici draaien eromheen en branden zich niet. Het wordt zonder af te dingen gekocht door een theosoof, en later afgedrukt in een boek over astrologie, met de titel De heliotropie der menschheid. Janus Molenaar krijgt twintig van die boeken, en vijf gulden. Nescio schrijft: “’t Waren ongezonde boeken, bij tijden kon je uit Molenaar heelemaal niet meer wijs worden. Er stond een hoofdstuk in over ’t getal van het beest en daar piekerde-i aldoor over. Als je er heelemaal niet op verdacht was keeki je aan en zei: ‘drie maal zes, ’t getal van het beest, hoe kan het bestaan, hoe kon die vent dat weten?’ “

Het tweede verhaal, in de vorm van een dagboek, speelt ook in het spirituele milieu. De school wordt gefinancierd door drie oude juffrouwen uit ’t Gooi en geleid door Dr. Andreas Steinhuber uit Wenen. Verder is er nog één leerkracht, en een (dove) leerling. Gelukkig komt er nog een tweede leerling. Die heeft de beide pinksterdagen geknield op een zwart plankje, en telkens gezegd: ‘Wat nu?’ Hij heeft dertien boeken bij zich. De bestemming van den mensch. De mensch als waagstuk, voorbereiding tot de wijsbegeerte. Levenskoers en levensvernieuwing. Wat leert de zielkunde (geen vraagteeken). Het persoonlijk voortbestaan na de dood. Hooger dan yoga. De innerlijke werkelijkheid. Het mysterie van den mensch. Rechenschaft und Ausblick. Selected Writings of Mahatma Gandhi. De theosofie, haar wezen en haar waarde. Krishnamurti en de menselijke volheid. Goethe, Der mythische Grund seiner Weltschau.
Na de komst van de derde leerling, een alleraardigst jong meisje, gestuurd door de drie oude juffrouwen, gaat het fout met de school. Ze heet Katrientje en vertelt dat ze niks wil leren. Ze loopt in een heel klein badpakje met een takje goudenregen in haar mond door Loenen. De politie vraagt Steinhuber hierop te letten. Katrientje let trouwens ook helemaal niet op bij de colleges van Steinhuber. Onderwerp: ‘De dood het Einde?’ Ze vindt de dood vervelend. Het dagboek, dat op 21 mei 1953 aanvangt, eindigt op 22 juni van hetzelfde jaar, Dr. Steinhuber is weggelopen en Katrientje ook, het is een kortstondig experiment geweest. In de laatste aantekening staat iets over een Belg.
In het dal van de Oise zei die Fransch sprekende Belg: ‘Frankrijk is een land van nix. Chez nous on travaille. Des camions partout.

Ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de schrijver Nescio en vanwege het feit dat zijn eerste verhaal, De uitvreter, honderd jaar geleden in De Gids werd gepubliceerd, verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar in augustus een geïllustreerde uitgave van Dichtertje, De uitvreter, Titaantjes en een heruitgave van Natuurdagboek.