Onlangs publiceerde ze een boekje over de koeien die tegenover haar huis grazen. ‘Geen hele roman, hoor,’ zegt ze lachend als we over The Cows beginnen. ‘Het beslaat dertig pagina’s en bestaat uit 58 observaties. Over in welke patronen ze in de wei staan en de overwegingen die daar misschien aan ten grondslag liggen, de eigen persoonlijkheden van individuele beesten binnen de kudde, dat soort dingen.’
Later in het gesprek zal de Amerikaanse, intelligent en droogkomisch maar ook met een verlegen soort afstandelijkheid, vertellen over de roman die ze al jaren van plan is te schrijven: een thriller (‘met een moord en zo’) gegoten in de vorm van een Frans grammaticaboek. Lydia Davis (1947) is kortom een nogal eigenzinnige schrijfster.
In eigen land was dat onder een selecte groep lezers al een tijdje bekend. Maar sinds haar vier verhalenbundels – Break It Down (1986), Almost No Memory (1997), Samuel Johnson Is Indignant (2001) en Varieties Of Disturbance (2007) – twee jaar geleden werden verzameld in The Collected Stories of Lydia Davis, breidde het Davis-evangelie zich als een olievlek uit. Jonathan Franzen, Dave Eggers en Rick Moody verdrongen zich om haar werk te bewieroken, recensenten riepen haar uit tot een moderne meesteres van het genre.
Terechte lof, blijkt, als je haar wonderlijke, experimentele oeuvre leest, waarvan de eerste helft inmiddels in vertaling verscheen als Bezoek aan haar man en andere verhalen. Traditionele short stories kom je er zelden in tegen. Wel absurdistische fabels, over een zwager die zo onnadrukkelijk aanwezig is dat er uiteindelijk niet meer dan ‘een soort damp’ van hem overblijft of een ‘race voor geduldige motorrijders’, waarbij de laatste die over de finish komt wint. Maffe observaties en gedachtegangen geïsoleerd op een pagina of drie en teksten van niet meer dan één zin die een heel leven oproepen. Zoals ‘A Double Negative’: ‘At a certain point in her life, she realizes it is not so much that she wants to have a child as that she does not want not to have a child, or not to have had a child.’
De eerste helft van het wonderlijke, experimentele oeuvre van Lydia Davis is inmiddels in vertaling verschenen. Traditionele korte verhalen kom je er zelden in tegen. Wel absurdistische fabels en maffe observaties en gedachtegangen.
Has been
Inventief en merkwaardig verslavend werk. Maar ook werk dat de vraag oproept: zijn dit strikt genomen nog wel verhalen? ‘Eigenlijk denk ik er nooit bij na of wat ik aan het maken ben een prozagedicht, een fabel of een meditatie is. En als ze eenmaal klaar zijn, wil ik ze niet in allerlei subcategorieën onderverdelen. Een redacteur stelde ooit voor dat ik de huwelijksverhalen, de intellectuele en grappige, lange en korte teksten allemaal in aparte afdelingen zou zetten. Ik hussel ze juist graag door elkaar, zodat je als lezer nooit weet wat je op de volgende pagina kunt verwachten. Mijn rechtvaardiging om al die verschillende dingen “verhalen” te noemen, is dat ze allemaal een narratief element hebben, hoe miniem ook. Soms zijn het net flarden uit een gesprek die je toevallig opvangt, en waar je dan zelf een achtergrondverhaal bij verzint.’
Dat doen we namelijk al gauw. ‘Ik schreef ooit een verhaal dat bestaat uit de zin “Your housekeeper has been Shelley.” Gewoon een tekst die ik letterlijk zo aantrof op een kaartje in een hotelkamer, en meteen geweldig vond vanwege die rare en op de een of andere manier ontroerende grammaticale constructie. Maar lezers hebben er allerlei associaties bij. Een hotelkamer, waar vaak vreemde ontmoetingen plaatsvinden… Waar mensen wonen als ze zware tijden in relaties meemaken… En dan dat “is geweest”. Is die werkster er dan niet meer? Wat is er met haar gebeurd?’ Een wereld aan mysteries, terwijl zij alleen maar werd getroffen door een ‘gevonden taalvoorwerp’.
Europese sensibiliteit
Die scherpe blik op (de eigenaardigheden van) de taal kom je vaker tegen bij Davis. ‘Mijn ouders schreven ook allebei,’ zegt ze erover, ‘en waren zich daardoor ontzettend bewust van de taal. Ons gezin draaide erom, zoals gesprekken in andere gezinnen om politiek kunnen draaien. Daar komt bij dat we toen ik zeven was voor een jaar naar Oostenrijk verhuisden, en ik in een klaslokaal terechtkwam waar alleen maar Duits werd gesproken. Ondergedompeld worden in een vreemde taal vormt je, maakt dat je anders naar het Engels kijkt.’
‘Ik heb sterke herinneringen aan die tijd. Het was negen jaar na de Tweede Wereldoorlog, maar de schaduw ervan voelde je nog overal: gebouwen vol littekens, mannen met oorlogswonden op straat.’ Het heeft haar ‘met iets geïnjecteerd’, verklaart misschien zelfs deels waarom haar stijl en verbeelding eerder in de traditie van Franz Kafka en Samuel Beckett staan dan die van, pakweg, Raymond Carver. ‘Het contact met de Europese cultuur heb ik sindsdien steeds hernieuwd. We gingen regelmatig terug naar Oostenrijk, vanaf mijn achttiende heb ik een jaar in Frankrijk gewoond… Daardoor voelde ik me nooit een “homegrown American”, kreeg ik een zekere European sensibility.’
Die sensibiliteit is, net als haar taalgevoel, aangescherpt doordat Davis naast haar eigen werk ook al dertig jaar vertalingen publiceert, beaamt ze. Maar dat het tijdgebrek dat het intensieve werk aan Prousts Du côté de chez Swann of, vorig jaar nog, Flauberts Madame Bovary opleverde, mede de beknoptheid van haar eigen verhalen bepaalde, blijkt een mythe.
Net-niet-autobiografisch
‘Het is wél waar dat ik toen ik de hele dag met Proust en diens lange, ingewikkelde zinnen bezig was, als reactie daarop een aantal ultrakorte dingen schreef. Maar de overgang van traditionelere lengtes naar verhalen van één pagina of één alinea begon al toen ik de volledige vrijheid had. Ik was in de twintig, jong en energiek. Ik woonde [met toenmalig echtgenoot Paul Auster] als huizenoppasser in de Zuid-Franse Var. We hadden geen kinderen, konden van bijna niets rondkomen en hadden dus alle tijd om te schrijven wat we wilden.’
‘Dat korte heeft denk ik gewoon met mijn temperament te maken. En misschien ook wel met hoe mijn vader zich in gezelschap gedroeg: hij stak nooit lange betogen of ingewikkelde verhalen af, maar mengde zich in een gesprek met een korte, vaak geestige observatie en zweeg dan weer.’
Zo doet zij dat nu eigenlijk op papier: ze laat je genieten van de staaltjes hilarisch ontsporende logica die in haar speelse hoofd opkomen. Hoe pas je bijvoorbeeld het adagium ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt…’ toe op een mensenhater? Ze vertelt korte net-niet-autobiografische anekdotes. Kijkt met een vrolijk afwijkende blik naar de wereld en de vraag hoe die in woorden vorm te geven.
Door een verhaal te presenteren als Franse grammaticales, bijvoorbeeld. Precies het ‘grote project’ dat ze nodig had sinds ze recentelijk besloot geen vertaalklussen meer aan te nemen. ‘Om de randen van zo’n groot, regelmatig ding heen kan ik mijn korte verhalen schrijven.’
In ‘French Lesson I: Le Meurtre’ gaf ze al een voorproefje van het vormexperiment. Nu heeft ze een verzameling lesboekjes aangelegd, een plot verzonnen en is klaar voor het schrijven van die gedroomde roman-annexgrammaticareader. ‘Aan het eind heb je hopelijk een spannend verhaal gelezen én je kennis van het Frans opgehaald.’
Het klinkt karakteristiek vreemd, en vreemd aanlokkelijk.