Minder zomer dan deze julidag aan de rafelrand van Nantes gaat nauwelijks. Eén blik uit het grote achterraam van het huis dat Cyril Pedrosa en zijn gezin in maart hebben betrokken, leert dat de bouwvakkers die op het belendend perceel een nieuw pand neerzetten deze hele woensdag de regendruppels op hun helm zullen horen spetteren. Evenals buiten is ook binnen werk in uitvoering. Pedrosa – gemoedelijk, gastvrij, bedachtzaam in zijn formuleringen – excuseert zich voor de feestelijke plamuurvegen op verder nog onbedekte wanden: enkele maanden zijn simpelweg niet toereikend om de boel meer dan rudimentair leefbaar te maken.
Cyril Pedrosa (Poitiers, 1972), als dreumes begonnen met Asterix-plaatjes natekenen, komt op zijn twintigste via omwegen alsnog tot het stripauteursschap. Ja, als zesjarige wist hij al wat hij wilde worden. Maar eerst doet hij gehoorzaam een poging tot een technische studie en verveelt zich stierlijk. Er volgt een animatieopleiding aan de Parijse academie Les Gobelins. Voor Disney werkt hij aan The hunchback of Notre Dame en Hercules. Er is, kortom, enig oponthoud. Chronische zelftwijfel helpt niet, alle talent ten spijt. ‘Terwijl ik piekerde en aanmodderde, soms iets in stripfanzines publiceerde, kwam de ommekeer,’ begint Pedrosa na het fijne middagmaal (rogvleugel, basmatirijst, tomatensalade) te vertellen. ‘Via een wederzijdse vriend maakte ik kennis met scenarist David Chauvel. Breton, iets ouder dan ik, al wil ’ie dat niet weten. (Grinnikt.) Op zijn cv stonden al enkele albums. Bij toeval had David mijn schetsen gezien voor een korte circustekenfilm voor het animatiefestival van Annecy. In een hartelijke brief vroeg hij of ik misschien bij een stripscenario dat hij had liggen de tekeningen wilde verzorgen. Bij onze eerste ontmoeting klikte het meteen. Daaruit is Ring Circus ontstaan.’
Propvol
Met Ring Circus (Delcourt, 1998-2004) wordt Cyril Pedrosa ‘officieel’ striptekenaar. In het verhaal laten twee vrijbuiters hun Franse dorpsleventje achter om met een noodlijdend circus richting het tsarenrijk te trekken – onkundig van het feit dat daar de Oktoberrevolutie op uitbreken staat. Vooral Les pantres en Les innocents, de eerste twee delen van dit in Nederland nog onuitgegeven vierluik, zijn met een virtuoze dynamiek in beeld gebracht. Toch kijkt de ex-debutant er met gemengde gevoelens op terug.
‘Wanneer ik Ring Circus terugzie, herken ik mezelf er niet in, het is alsof iemand anders dat heeft getekend. Het extreem gedetailleerde beeld werd gaandeweg bijna een obsessie. Dat had ermee te maken dat ik voor het eerst professioneel een strip maakte. Ik ontdekte wat het vak inhield terwijl ik ermee bezig was. Pas onderweg begon ik mezelf vragen te stellen, over dramaturgie, personages, over hoe ik het medium eigenlijk wilde hanteren. (Peinst.) Ik wilde vooral een stijl creëren, m’n ego strelen misschien: ‘‘Kijk eens wat ik allemaal kan!’’ Achteraf bezien was het zeer artificieel en vooral absurd ambachtelijk. (Bladert door Les pantres.) Zie je die lettering? Dat is eigenlijk kalligrafie. Ieder plaatje zit propvol details. Ik ben opgegroeid met Franquin, Uderzo en de klassieke Waalse en Franse strip waar het leven vanaf spat. Dus ging ik uit van het naïeve principe “meer = beter’’. Dat werkt dus niet voor ieder project. Bij elk deel overschreed ik de deadline met maanden.’
Drie schimmen
Dat noopte tot een noodgreep: de kleuren van het slotalbum zijn door een professioneel inkleurder gedaan. ‘Ik was simpelweg uitgeput,’ herinnert de perfectionist zich, zuchtend. ‘Op kleur moet ik zwoegen. Natuurlijk betekende het uit handen geven ervan een soort stijlbreuk, maar het ging niet anders. Inkleurders werken in de slotfase vóór publicatie, moeten snel en efficiënt zijn, het ambacht volledig in de vingers hebben. Dat heb ik dus niet. Niettemin betekent Ring Circus veel voor David en mij, het is de kroniek van het ontstaan van onze vriendschap. Pas later begreep ik dat een dergelijke samenwerking exceptioneel is.’
Na de humoristische sf-reeks Shaolin Moussaka – eveneens met Chauvel en in dezelfde hyperactieve stijl als de latere serie Brigade fantôme/De spookbrigade – zet Pedrosa de stap om in zijn eentje een one-shot te maken. Wanneer Les coeurs solitaires in 2006 flopt, slaat de zelftwijfel weer hevig toe. Toch begint de auteur, dapper opnieuw solo, aan het boek waarvan hij niet vermoedt dat het een omslagpunt zal zijn. Trois ombres, oftewel Drie schimmen (Silvester, 2008), is het sombere sprookje van een vader die in een semimiddeleeuwse wereld alles op alles zet om zijn zoontje uit handen van drie onheilspellende schaduwfiguren te houden. Inspiratie voor dit allegorische zwart-witjuweel van 268 bladzijden putte Pedrosa uit een tragedie die vrienden meemaakten: de vroege dood van hun kind. ‘Ik ging ervan uit dat het mijn laatste boek zou worden en haalde artistiek alles uit de kast. Of ik het succes verwachtte? Allerminst. Zwaar gedeprimeerd was ik er immers aan begonnen. Drie schimmen was bovendien mijn eerste grote werk in penseel, dus opnieuw een leerproces. Ik moest oplossingen vinden voor zaken die ik in kleur anders had gedaan.’
Scharniermomenten
Even richt hij zijn blik op een punt in de verte, beroert dan behoedzaam het omslag van de Nederlandse editie die op tafel ligt. ‘Dit boek heeft me veel gebracht, deuren voor me geopend. [Het was een ‘Essentiële Titel’ op het stripfestival van Angoulême 2008, kreeg meerdere drukken en vertalingen en werd zelfs in de vs uitgegeven.] Daarom ook heb ik er een ambivalent gevoel bij. Tenslotte ligt de intens droevige episode die mijn vrienden hadden meegemaakt eraan ten grondslag. Maar ik besefte gaandeweg dat dit de natuurlijke cyclus van het leven is. Ons bestaan is gebouwd op het geluk en het lijden van hen die ons voorgingen. Af en toe word ook ik nu door Drie schimmen ingehaald, al ben ik nu op een heel ander punt in mijn leven. En al zijn we elkaar uit het oog verloren, het boek verbindt de ouders voorgoed met mij.’ Op dramaturgische scharniermomenten neemt Pedrosa, die naar eigen zeggen ‘liever een scène in twintig bladzijden vertelt dan in vijf ’, in Drie schimmen grafisch zijn vrijheden. Met adembenemende passages als resultaat.
Een middag met de Franse stripauteur Cyril Pedrosa, dat is wandelen door diverse werelden. Om uiteindelijk in Portugal te arriveren. Impressies uit een slingercarrière.
Wanneer de vader langzamerhand beseft dat de queeste om zijn zoontje aan het noodlot te onttrekken vergeefs is, worden de figuren bijna abstracties, woedt de wanhoop in ieder plaatje. Pagina’s in de verdrietige slotakte roepen associaties op met de droomschilderijen van de symbolist Odilon Redon, met het fantastische oeuvre van Alfred Kubin, met houtskooltekeningen en oude gravurekunst. Een animatieversie van Drie schimmen ligt, zou je zeggen, voor de hand. ‘Daar waren inderdaad plannen voor,’ beaamt de auteur. ‘In de beginfase was ik bij het project betrokken, maar ik heb het laten schieten, andere bezigheden hadden prioriteit.’
8comix
Bladzijden omslaan is niet langer louter een papieren aangelegenheid. In 2010 lanceren Pedrosa en zeven Franse collega’s de website 8comix.fr, met daarop gratis te lezen werk. Een waaghalsinitiatief? ‘Motor achter de site was de discussie, of meer het dispuut, tussen stripmakers en uitgevers over auteursrecht in het digitale tijdperk en domein. Een aantal Franse tekenaars en scenaristen verenigde zich om de condities te bespreken waaronder strips door uitgeverijen en derden op het internet worden verspreid en te gelde gemaakt. Sommige 8comix-participanten zien het hoofdzakelijk als promo-instrument. Mijn visie was een zichzelf bedruipend en autonoom auteursproject. In het compromis zijn nu toch uitgeverijen betrokken, zoals Dupuis.’ [Uitgever van Pedrosa’s nieuwe striproman Portugal, op 8comix voorgepubliceerd in afleveringen van wisselende lengte.]
‘Nadeel van de site vind ik dat iedere auteur in z’n eigen tempo tot een update besluit,’ aldus de tekenaar, nippend aan z’n zoveelste kraanwatertje. ‘Er is dus geen uitgestippelde richting, geen continuïteit. Toch leer ik er een boel van, het is een experiment.’
Zonder twijfel het grappigste op 8comix.fr zijn de tweestrokengags over het buitenaardse ventje José. Omdat het allesetende stopverfbolletje op spinnenpootjes blundert in de klas, wordt hij op liefdesverspreidingsmissie naar de aarde gestuurd. ‘Goed hoor, mijn konijntje,’ zegt zijn moeder zonder in haar ochtendjas en krulspeldencoupe van haar middagtelevisieprogramma op te kijken, ‘Kom niet te laat thuis.’ Amper is José op weg in zijn ufo’tje, verliest hij zijn E-book met huiswerk. ‘Oeps…’ Koddig hoofdfiguurtje, hilarische dialogen, onverbloemde buitenblik op het eigenaardige aardlingenras: José is een striptopper-in-spé.
‘Vind je? Da’s tof om te horen. Mijn kameraad Alfred [pseudoniem van de productieve Lionel Papagalli] tekent, ik schrijf, we beleven er veel lol aan. José maken we exclusief voor 8comix, al hopen we er natuurlijk een uitgever voor te vinden. We willen José een wereldtournee laten maken, eens zien hoe ver we komen.’ (Grinnikt.)
Autobio
Niet minder geestig is de spitsvondig getitelde miniserie Autobio, Pedrosa’s aanstekelijk karikaturale belevenissen als ecologisch bewusteling. Lokaal was hij eveneens actief voor Les Verts, de Franse Groene partij. Na slechts twee albums, in Nederland verschenen bij Glad IJs, blijkt thematisch de rek er echter uit. Stopt hij er om die reden mee? ‘Deels. Maar het begon ook verontrustend veel op “mijn winkeltje’’ te lijken, een veilige nis die me in de media en aan het werk hield. Vervelender nog was dat men mij vanuit de groen-linkse hoek als spreekbuis ging gebruiken. Ik kwam er al snel achter dat ik slechts diende om een van tevoren bepaald standpunt met mijn semi-prominentie te stofferen. Dat vond ik helemaal niks. Ik kon trouwens niet tegelijkertijd de eco-satiricus én de verdediger van het duurzaamheidsideaal uithangen. Al hebben sommige politici humor, het politieke bedrijf is humorloos. Je kunt jezelf niet in de maling nemen; dat doet je tegenstander al voor je.’ Om er met de zelfkennis van de wijzer geworden idealist droogjes aan toe te voegen: ‘Ik ben ook niet gebakken voor een sprekersfunctie. Daarvoor moet je kunnen acteren.’
In een hoogst vermakelijke Autobio-episode ergert Pedrosa zich tijdens een concert van singer-songwriter Andrew Bird zo groen en geel aan een figuur die onophoudelijk filmt met z’n mobieltje, dat hij tot een rabiaat monster transformeert. ‘Ja,’ grijnst de ietwat tenger uitgevallen Hulk, ‘ik stel me dus vaak voor dat ik zo’n irritant type even doorelkaar rammel. Voor zulke absurditeiten leent zich het medium perfect. Alles is mogelijk.’
Portugal
Buiten druppelt de zomermiddag stoïcijns naar zijn herfstige einde, een voor een verdwijnen de bouwvakkers uit het kader van het achterraam. Na een kleine pauze, waarin Pedrosa voor de interviewer een frisse Leffe Blond neerzet, komt het gesprek op Portugal.
De Franstalige editie van de 264 bladzijden tellende striproman in kleur is zojuist bij Dupuis verschenen in de prestigereeks Aire Libre. De Nederlandse vertaling, oorspronkelijk voorzien voor kort na de Franse editie, is te elfder ure uitgesteld.
Portugal is een volwassen, gelaagd fictiewerk met autobiografische elementen. Striptekenaar Simon, in een vreemd vacuüm van zijn leven zwemmende, herontdekt tijdens een weekend Portugal een vergeten verleden. Opnieuw laat Pedrosa zijn bijzondere en soepel buigbare tekenstijl evolueren, stelt deze nog rigoureuzer in dienst van het onderwerp, de sfeer en een subtiel scenario vol tussentonen. ‘Tweeënhalf jaar heb ik eraan gewerkt. Evenals voor de hoofdpersoon begon het voor mij toen ik in 2006 op een stripfestivalweekend in Lissabon te gast was. Sinds mijn kinderjaren was ik niet meer in dat land geweest, terwijl mijn opa van vaderskant en oma van moederskant Portugees waren. Toen ik overal om mij heen Portugees hoorde, was het alsof ik mijn oma, mijn neefjes hoorde praten, mensen die ik alleen had ontmoet toen ik klein was. Wat ik oorspronkelijk zag als een verstrooiiend uitstapje, werd uiteindelijk een weerzien met iets dat ik lang geleden was verloren. Ik was geroerd op een manier die ik moeilijk kan beschrijven.’
Familiehistorie
De vallende stilte wordt gekortwiekt door de tringel van de deurbel. Dan gaat de woonkamerdeur open en schuift Pedrosa’s echtgenote glimlachend een grootformaat pakket over de vloer naar binnen. ‘Ah,’ veert de tekenaar op, ‘Stom toeval. Dat zijn de paar honderd kunstdrukken voor de luxe editie van Portugal. Die moet ik nummeren, signeren en overmorgen naar de uitgever terugsturen. Ja, striptekenen, mooi vak.’ De parttime-lopendebandmedewerker lacht, peinst even en keert terug naar Zuid-Europa.
‘In feite gaat Portugal over een leegte, over iets dat ontbreekt. De dramaturgie heeft ook geen traditionele spanningsboog, dat maakte het schrijfproces complex. Hier zijn de kleine dingen van belang; de stiltes, details, blikken, gestes, verhaaltjes-in-een-verhaal, dat wat wordt verzwegen. Hoe ensceneer je dat? Om persoonlijke redenen, die te maken hebben met het verbreken van familiebanden, wilde ik er ook beslist het element van hereniging in opnemen.’
Voor de voltooiing van het scenario vertrok Pedrosa naar zijn voorvaderland en schreef. Twee maanden lang. Werkelijkheid en fictie vervloeiden, twee striptekenaarslevens versmolten met elkaar: de slotakte van Portugal ontstond in het huis dat ooit van zijn grootvader was geweest.
‘Daarginds voelde ik me soms als een archeoloog die niet weet wat hij gaat vinden, maar ik kwam er dichter bij de familiehistorie, bij de kern van de zaak. Die twee maanden wa ren de sleutel. Uiteindelijk schetst het boek een beeld van het land door de ogen van drie generaties terwijl er welbeschouwd één hoofdpersonage is: stripauteur Simon. Net als ik begeeft hij zich op een reis zonder te weten waar die zal eindigen.’
Speelruimte
Ondanks het organische ontstaansproces is het een helder gestructureerde striproman geworden. Zijn de verhalenverteller en de tekenaar Pedrosa na de diepe duik in het verleden en het innerlijk content met het resultaat? Allebei fronsen ze het voorhoofd. ‘Gisteren nog dacht ik dat het oorspronkelijk mijn opzet was om een kathedraal te bouwen, maar dat er nu een houten hutje staat. (Mondhoeken krullen voorzichtig op.) Nee, eerlijk: ik weet het niet. Er is nog te weinig afstand.’
Ergens tussen die kathedraal en dat hutje, tussen circuswagens, schimmenrijk en het Portugese huis der herinneringen, staat Casa Pedrosa. Een plek waar voorlopig nog enig kluswerk te doen is, maar waar in het teke naarsatelier ook alweer druk wordt geschaafd aan vers stripwerk. Een hernieuwde samenwerking, zo leren we, met David Chauvel.
‘Het wordt een tweeluik met een fantastiek karakter,’ geeft Pedrosa alvast een inkijkje, terwijl hij op het schutblad van het eerste Ring Circus-album met even lichte als precieze pennestreken een jonglerende clown tekent. ‘Het is niet zo eenvoudig om na jaren solo weer met iemand samen te werken, wie het ook is. Maar David schrijft tegenwoordig gelukkig wel een stuk romanesker, met veel minder ‘’regieaanwijzingen’’. Dat geeft mij beduidend meer speelruimte. Ik ben pas bij plaat vijf en vermaak me kostelijk. Ik mag draken tekenen!’