Edna O’Brien (1930) heeft eens beschreven hoe ze zich voelde toen ze op jonge leeftijd in Londen arriveerde. Het was november. Ze was nog nooit buiten Ierland geweest en vond alles vreemd, alsof ze op een andere planeet rondwandelde. En dan die krankzinnige drukte. Al die mensen op Waterloo Station joegen haar schrik aan. Ze waren gezichtsloos, zij voelde zich een outsider, verloren in een bos na zonsondergang.
Ik hecht er aan te denken dat dit een beslissend moment voor haar latere schrijverschap is geweest.
Zoals ook het moment kort daarna toen ze naar een lezing ging over het werk van Hemingway en kennismaakte met zijn proza, zijn heldere zinnen die soms te helder voor woorden lijken. En toch lyrisch zijn, viel O’Brien op toen ze luisterde naar een fragment uit A Farewell to Arms. Het bloesemende proza dat ze zelf schreef kwam haar als lachwekkend voor. Het was een bevrijdend moment.
En dan was er het vertrek uit Ierland. Een bevrijding, ja, maar ze keerde in haar boeken ook telkens weer terug naar dat land, zoals het een rechtgeaarde Ierse letterkundige betaamt.
In Londen werd de Ierse schrijfster Edna O’Brien geboren, die met de blik van een outsider duistere werelden durft te betreden en helder weet te beschrijven; die zich tot taak heeft gesteld de psyche van haar geboortestreek te vangen.
Kwaadaardig
Ik las de anekdote over de aankomst op Waterloo Station nadat ik In het woud had herlezen, het boek van O’Brien dat mij voor altijd een bewonderaar van haar werk maakte. In het woud vertelt het verhaal van Mich O’Kane die in de omgeving de Kinderschreck wordt genoemd. Die van tehuis naar tehuis zwerft, in de gevangenis terechtkomt en uiteindelijk in het woud probeert te overleven, dat hij alleen verlaat wanneer hij honger heeft en voedsel moet stelen.
Ik heb mijn boek vaak uitgeleend met de woorden dat het een van de beste boeken is die ik ken. Ik kreeg het bijna even zo vaak terug met de woorden dat het ongetwijfeld een goed boek is, maar te dicht op de huid van die akelige man geschreven en dus onleesbaar. Zo werd het niet gezegd maar zo spraken de grimassen.
Gruwelijk is In het woud zeker. O’Kane die in het bos bivakkeert, omdat er geen familie is die hem kan steunen, die wordt verjaagd door de bewoners van het kleine stadje waar hij soms rondbanjert, is een man die je niet tegenover je wilt hebben zitten als je met de laatste trein naar huis gaat. Hij stinkt, hij raaskalt, als hij zijn ogen opslaat zie je dat zelfs zijn wimpers kwaadaardig zijn.
‘Is dat klavergroen?’ vraagt hij, als hij aan de kraag voelt van de vrouw die hij later zal vermoorden.
‘Nee, koningsblauw,’ zegt ze kortaf.
‘Oke, oke... verkeerd scenario... wissen... wissen... schoonvegen.’
‘De mensen hebben ons wel gezien hoor,’ zegt ze, de kalmte van haar stem in tegenspraak met het bonken van haar hart.
‘Er is niemand die daar op je zit te wachten... of op mij, moppie,’ zegt hij.
‘Ik heb vrienden... ik doe vrijwilligerswerk. Ik geef les... ze zullen ons spoor wel volgen,’ zegt ze.
‘Eenzaam spoor,’ zegt hij. Hij staart haar aan, zijn ogen doordringend en tegelijk doods als versleten leer. ‘Laten we er eentje roken,’ zegt ze.
Nachtmerries
In het woud verscheen aan het begin van de nieuwe eeuw. O’Brien baseerde haar roman op een moordpartij uit 1994, toen een jonge man een vrouw, haar kind en een priester vermoordde. Ierland was in rep en roer door haar boek, O’Brien werd verweten dat ze uit was op sensatie. Hoe haalde ze het in haar hoofd om een roman te schrijven, over deze wonden?
Ze antwoordde dat het boek ogenschijnlijk ging over een drievoudige moord. Maar dat was schijn, zei ze. Het ging over het westerse deel van Ierland dat ze goed kende. Waar misdaad, misbruik vaak voorkomen. Over de duisternis die daar heerst gaat het, zei ze toen. Waarna ze ook nog liet weten dat je als schrijver de moraal en de psychische gesteldheid van zo’n streek moet zien te vangen.
Ze werkte twee jaar en drie maanden aan het boek, vertelde ze later nog. Vaak had ze naar eigen zeggen het gevoel dat ze naar de rand van de wereld wandelde.
Ik geloof haar, ook als ze zegt dat het een helse ervaring was en dat ze vaak nachtmerries had.
Oprecht shockerend
Wat me intussen interesseert – en wat ik haar zeker zal vragen als ik haar ontmoet tijdens Crossing Border – is hoe ze erin is geslaagd de psyche van Mich zo glanzend bloot te leggen. Zo vaak overkomt me dat niet: dat ik blijf hopen dat een personage met zo’n inktzwarte ziel toch gered wordt.
Haar antwoord zou te maken kunnen hebben met haar gecompliceerde verhouding met Ierland. Land dat ze verliet, bekritiseert, land dat telkens weer terugkeert in haar verhalen. In haar nachtmerries. In haar dromen?
Ik wil haar ook vragen een fragment voor te lezen uit het verhaal ‘Zwarte bloem’ uit haar laatste bundel Heiligen en zondaars, waarin een vrouw die zich heeft opgegeven om een schildercursus te geven in de gevangenis verliefd wordt op een langgestrafte en met hem – als hij vrij is – naar een restaurant gaat. Ook in dit verhaal beschrijft O’Brien woede, eenzaamheid kalm en meedogenloos, met altijd weer Ierland op de achtergrond. Ook dit verhaal eindigt, evenals In het woud, gruwelijk. Ik denk aan wat Harold Pinter over haar werk zei: oprecht shockerend. En hoor ten slotte de stem van Shane, de hoofdpersoon uit Zwarte bloem die net uit de gevangenis op een kerkhof rondwandelt en op de vraag wat hij van de wereld vindt antwoordt: ‘Druk’.
Edna O'Brien is te gast op Crossing Border:
> Zaterdag Den Haag KS
> Zondag Antwerpen AS