In Michael Chabons 'Telegraph Avenue' proberen hartsvrienden Archy Stallings en Nat Jaffe hun platenzaak van de ondergang te redden. Brokeland Records is het laatste bastion tegen alles wat naar vooruitgang riekt.

Het moet een leuk tafereel zijn geweest, die presentatie van Telegraph Avenue, de zevende roman van de Amerikaan Michael Chabon (1963). Een typisch Crossing Border-tafereel ook, eigenlijk. Op 12 september jl. werd de onafhankelijk boekhandel Diesel Books in Oakland, Californië namelijk omgetoverd tot een heuse platenzaak. ‘Brokeland Records’ stond er voor één dag op de pui, en de gasten konden daar niet alleen genieten van bier en eten (‘That’s how you know it’s a party’), maar ook tijdens een speciale liefdadigheidsveiling bieden op de 8-track speler van de auteur zelf en een mixtape vol muziek uit zijn roman én ouderwetse vinyl jazz-, funk-, en soulplaten kopen.
Reden voor die transformatie? Het eilandje van swingende nostalgie dat hier werd nagebouwd, is het epicentrum van het nieuwste Chabonuniversum. Brokeland Records – ‘The church of vinyl’, zoals de titel van het tweede hoofdstuk luidt – wordt erin gedreven door twee hartsvrienden, de bergachtige Afro-Amerikaan Archy Stalling en de neurotische Joodse bleekscheet Nat Jaffe. In de zomer van 2004 is het een plek waar muziekfanaten kwijlen boven zeldzame persingen en obscure bootlegs en buurtgenoten langskomen om hun verhalen te vertellen. Een bastion tegen de zogenaamde vooruitgang ook: cd’s worden er niet verkocht en zoiets moderns als een espressomachine zul je achter de toonbank niet aantreffen.
Maar hoe lang deze natte droom voor oudere jongeren nog zal bestaan, is de vraag. Om de hoek dreigt de ex-footballster en zakenman Gibson Goode namelijk een ‘Dogpile Thang’ te openen, een nieuwe megastore van zijn multimedia-imperium dat met zijn aanbod van cd’s en computergames, boeken (een klein hoekje van de categorie ‘diversen’) en een enorme vinylafdeling de concurrentie bijna zeker zal vermorzelen.
Om die strijd van twee kleine middenstanders draait Telegraph Avenue, deels. Een roman als portret van een buurt en een tijdperk.

Trickster fiction
Maar Chabon zou Chabon niet zijn als hij in 470 pagina’s niet nog veel meer verhaallijntjes zou spinnen. En als hij zijn personages niet met aanstekelijk plezier zou onderdompelen in een warm en sprankelend bubbelbad van popcultuurverwijzingen.
Want, kun je bijna 25 jaar na zijndebuut The Mysteries of Pittsburgh (1988) constateren, zijn liefde voor de pulpregionen van de cultuur is altijd een drijvende kracht achter zijn oeuvre geweest. Zijn Pulitzer Prize-winnende epos De avonturen van Kavalier & Clay (2001) was bijvoorbeeld al onder veel meer een begeesterde ode aan de golden age van het Amerikaanse stripverhaal. En in zijn essays en fictie betoonde hij zich telkens weer een hartstochtelijk verdediger en beoefenaar van de literair verdachte genres die hij als tiener met rode oortjes gelezen moet hebben.
In zijn fantasy-uitstapjes Zomerland (2002) en Heren van de weg (2007) waarde overduidelijk de geest van J.J.R. Tolkien rond. Sappige avonturenverhalen waarin kinderen de mensheid moesten redden middels een potje intergalactisch honkbal of middeleeuwse strijders het in een fi ctief keizerrijk moeste opnemen tegen een wrede generaal. Inclusief fi jne jongensboekillustraties en gedroomde landkaarten. Tussendoor was The Final Solution (2004) een kleine hommage aan Sherlock Holmes. En in zijn vorige roman, De Jiddische Politiebond (2007) combineerde hij een sciencefictionachtig what if?-scenario – het Joodse volk hee na de Tweede Wereldoorlog een veilige haven gevonden in ijzig Alaska – met de stijl en plot van een hardboiled detective à la Raymond Chandler.
Zelf noemde hij het ‘trickster fiction’, dat vermengen van hoge literatuur en zogenaamd plat entertainment en balanceren op de rand van parodie en eerbetoon. Je kunt ook zeggen: Michael Chabon is de coole supernerd van de Amerikaanse letteren.

Stay fly
Ook wat dat betreft was hij zelden zo goed op dreef als in Telegraph Avenue. Het boek staat om te beginnen natuurlijk alleen al door zijn locatie bol van de funk en souljazz, waar hij over schrijft met de passie en triviakennis van een doorgewinterde vinyljunkie. Maar er is meer.
Zo heb je Nat Jaffes homoseksuele puberzoon Julie, die zo verrukt is van de serie Star Trek dat hij gedichten schrijft in het Klingon. Dat Titus, de norsige knul die beweert dat Archy Stalling zijn vader is, droomt van een carrière als scenarioschrijver, biedt ruimte aan bespiegelingen over, pakweg, Stanley Kubrick en Quentin Tarantino. En dan is er nog de kolderieke verhaallijn rond Luther Stalling. Luther, Arthurs aan lager wal geraakte pa, was namelijk ooit in de jaren zeventig, voor hij aan de drugs raakte en zijn tanden verloor, een karatekampioen en bovendien steracteur in een reeks zogenaamde Blaxploitationfi lms – een gelikte, vechtende pooierheld van het type Shaft.
Gelikt is hij allang niet meer. Maar hij heeft wel nogal altijd zijn rondborstige tegenspeelster aan zijn zijde – een geweldig bijfiguur die een zusje van Pam Grier had kunnen zijn met haar artiestennaam Candy Girl en de lijfspreuk ‘Doe wat je moet doen, en stay fly’ – met wie hij samen, al konkelend en chanterend, een comeback hoopt te maken.
Vergane glorie is het. Zoals veel in Telegraph Avenue. Maar, terwijl hij en passant serieuze thema’s aansnijdt als liefde, volwassenwording en wat blank en zwart zoals verdeelt en bindt, bouwt Chabon er niettemin een uitbundig over the top feest omheen. Een feest van film, muziek en het soort soepele, virtuoze proza waar zelfs Elmore Leonard nog een puntje aan kan zuigen.
Twee maanden geleden vierden ze het al in die platenzaak in Oakland. In Den Haag zijn wij ook uitgenodigd.

Op Crossing Border sprak Maarten Westerveen met Michael Chabon over Telegraph Avenue.