Chad Harbach werkte tien jaar aan zijn debuutroman 'De kunst van het veldspel'. Met de publicatie ervan stootte hij in één klap door naar de Major League van de Amerikaanse letteren.

‘Wist je dat Don DeLillo een complete roman heeft geschreven over ijshockey? Amazons, een fictieve autobiografie van de eerste professionele ijshockeyspeelster, verschenen onder het pseudoniem Cleo Birdwell.’
Een expert is hij niet, zegt Chad Harbach (1976) grijnzend, maar dat fijne stukje trivia heeft hij tegen het eind van het gesprek maar mooi paraat.

Eerder vertelde de Amerikaan al over de diepe indruk die Infinite Jest (1996) van wijlen David Foster Wallace op hem maakte toen hij net was afgestudeerd. ‘Ik wist al zo’n beetje dat ik wilde schrijven, maar door dat boek zag ik in dat wat me voor ogen stond inderdaad kon. Wallace had iets geschreven dat me én net zo ontroerde als de klassiekers waarvan ik hield én de wereld beschreven waarin ik zelf leefde. En dan die passages over tennis… some of the best sportswriting ever!’ Philip Roths niet-zo-grootse The Great American Novel (1973) kwam ook voorbij, omdat die nu eenmaal over honkbal gaat. En via de beroemde proloog van Underworld (1997) rond de meest legendarische winnende homerun uit de geschiedenis van de sport en DeLillo’s luchthartige football-komedie End Zone (1972) kwamen we uit in die achter een pseudoniem weggemoffelde uithoek van diens oeuvre.

Weggemoffeld, maar door Harbach gekoesterd. ‘Want als DeLillo over sport schrijft, kruipt er iets warms in zijn boeken dat je in zijn andere werk niet tegenkomt.’
Dat het onderwerp ‘Sportromans en de grote auteurs die ze schreven’ ter sprake komt, is geen toeval. Harbachs fenomenale debuut De kunst van het veldspel, waaraan hij tien jaar werkte, is namelijk een sportroman. Het verhaal van de angstaanjagend getalenteerde korte stop Henry Skimshander die, opgenomen in het nietige universiteitsteam van Westish College aan de oever van Lake Michigan, voorbestemd lijkt voor een gouden toekomst. (Tot het noodlot toeslaat.) En met de publicatie ervan stootte Harbach in één klap door naar de Major League van de Amerikaanse letteren; de wereld van astronomische voorschotten en terechte vergelijkingen met iedereen van Jonathan Franzen en John Irving tot zijn grote voorbeeld David Foster Wallace.
Een daverend literair succesverhaal, al met al. Terwijl het allemaal begon met een beeld van ultiem falen.

Innerlijke strijd
‘Yips’ wordt het wel genoemd, die mysterieuze aandoening waardoor honkballers plotseling het vermogen verliezen de bal nauwkeurig te werpen. Of Steve Blass Disease, naar een van de bekendste lijders eraan. Maar de schrijver herinnert zich vooral wat hij zag bij Mark Wohlers van de Atlanta Braves.
‘Wohlers was echt een ge-wel-dige pitcher. Iemand die de bal met honderd mijl per uur gooide. Ongenaakbaar. Maar toen raakte hij geblesseerd en daarna had hij ineens dat probleem. Ik was bij een van de wedstrijden waarin ze hem voorzichtig terug probeerden te laten komen, op momenten dat ze al vijf runs voor of achter stonden en de uitslag al vaststond. Hij kwam erin, en elke worp was een drama… Je had echt geen idee waar de volgende bal terecht zou komen. Verbijsterend was het. Vooral omdat zijn innerlijke strijd zo duidelijk was. Zo’n gast die normaal gesproken zijn best deed om heroïsch te lijken, was plotseling zo kwetsbaar. Hij stond te worstelen met een psychologisch, bijna existentieel probleem, met diep persoonlijke twijfels aan zichzelf. En het hele stadion kon het zien!’

Een perfect gegeven voor een roman, wist Harbach meteen: ‘Je zou zijn inwendige leven kunnen beschrijven én wat er aan de buitenkant van te zien was. En het leek me een heel breed toepasbare metafoor voor wat schrijvers of kunstenaars kunnen doormaken. Of wie dan ook, eigenlijk.’
Dat hij de breedte zocht, blijkt wel. Reden waarom zelfs sporthaters van zijn roman zullen genieten. Want, ja, Henry is de spil van De kunst van het veldspel. Zijn onverwachte yipsworsteling en de heldendaden van zijn team zijn de motoren achter de wervelende jongensboekplot. En Harbach beschrijft de schoonheid en spanning van het honkbalspel meeslepend. ‘Maar hoewel Henry het eerste personage was dat ik had, zou ik nooit een heel boek over hem alleen willen schrijven. Hij is, zeker in het begin, zo naïef en op één ding gericht, dat je je denk ik gauw met hem zou vervelen.’

Vier andere personages werden daarom minstens even belangrijk: twee teamgenoten, de flamboyante homoseksueel en briljante student Owen ‘Boeddha’ Dunne en Mike Schwartz, zijn ontdekker en mentor; de rector van het college Guert Affenlight en diens dochter Pella. En literatuur en filosofie zijn (on)nadrukkelijk met hun levens verweven.

Dromen verwezenlijken
Een aardig voorbeeld daarvan is de rol die Herman Melville in de roman speelt. ‘Het begon ermee dat ik gewoon dol op hem was. Moby Dick is waarschijnlijk mijn favoriete roman aller tijden.’ Dat hij van de auteur een soort schutspatroon van Westish College maakte, was een eerbetoon. Net als het feit dat de honkbalploeg de Harpooners heet en op de campus walvisgerelateerde prullaria worden verkocht. ‘Ik wilde die verwijzingen wel een beetje luchtig houden,’ lacht de schrijver. ‘Voor je het weet, lijkt het alsof je je eigen werk met zo’n geniale klassieker wilt vergelijken…’

Maar, geeft hij toe, thematische parallellen zijn er. ‘Moby Dick is wat mij betreft the great American book of male friendship. En een honkbalteam, een stel heel nauw met elkaar verbonden mannen met hun vriendschappen en rivaliteiten, is in wezen niet veel anders dan de bemanning op een walvisvaarder. Mike Schwartz, de captain van het team, zou je ook een kapitein Ahab-figuur kunnen noemen, ja. Hij raakt geobsedeerd door het idee dat ze het nationale kampioenschap moeten winnen. De rest van zijn leven is in duigen gevallen, dus sleept hij zijn ploeggenoten mee in dat heilige moeten. Eigenlijk hebben alle personages duidelijke doelen die ze najagen, en waarin ze vaak gedwarsboomd worden. Henry die helemaal opgaat in zijn honkbalcarrière, Affenlight die verliefd wordt op Owen en achter hem aanzit, Mike die droomt van een rechtenstudie en de nationale titel…’ Om het streven die dromen te verwezenlijken draait het in De kunst van het veldspel. Maar ook om hoe die dromen je kunnen verlammen en verblinden. ‘Wat ik interessant vind is hoe verkeerd gericht ambitie kan zijn. Affenlight wilde ooit romancier worden, net als zijn grote held Melville.

Dat bleef hij heel lang proberen, maar het lukte maar niet. Bijna om zichzelf af te leiden van zijn eigen mislukkingen, begon hij als een bezetene te lezen, en vervolgens werd hij bijna per ongeluk een groot academicus die een minor classic over negentiende-eeuwse auteurs publiceerde.’ Of neem Mike. ‘Die is geweldig in het motiveren en inspireren van andere mensen. Maar dat gaat hem zo natuurlijk af, dat hij niet eens als een talent ziet. Hij wilde zo goed kunnen honkballen als Henry. Of toegelaten worden tot een prestigieuze law school. Wat het meest glorieus lijkt, lijkt dat vaak juist omdat je het niet kunt.’

Cultuurschok
Of hij op die manier, via zijn personages, zijn eigen angsten wilde uitdrijven? ‘Of ik ze heb uitgedreven, weet ik niet,’ glimlacht Harbach, ‘maar ik heb er zeker uiting aan gegeven. Het enige waar ik me ooit zo aan heb gewijd als Henry aan zijn sport, is aan dit boek. Ik wilde wanhopig graag schrijver worden en ik heb me, zeker toen het voltooien maar niet in zicht kwam, regelmatig zorgen gemaakt dat het me nooit zou lukken.’
Iets anders waarvoor hij uit eigen ervaring putte: ‘Ik ben opgegroeid in Racine, een stadje in Wisconsin, waar ik veel sporters kende en maar weinig studiebollen. Het was geen erg… literaire omgeving. Toen ik naar de universiteit ging, naar Harvard, was dat voor mij net zo’n cultuurschok als voor Henry. Ik voelde me echt een vis op het droge. En ook ik raakte daar bevriend met jongens als Mike. Typische jocks, op het eerste gezicht. Stoere, uit de kluiten gewassen gasten – hard drinking, hard practising guys – die ook een serieuze, academische en intellectuele kant bleken te hebben. Verbluffend vond ik dat. Dat dat kon!’

Dat Mike een fervent lezer van stoïcijnse filosofen is, is dus niet zo vergezocht. ‘Hij zoekt, zoals meerder personages, steun bij boeken; wil er als het ware uit leren hoe te leven.’ Zelfs Henry, ‘verre van een intellectueel type’ heeft zijn papieren houvast: de aforismenbundel van zijn idool, de korte stop Aparicio Rodriguez, waarnaar de roman is vernoemd, een hilarische mix van simpele honkbaltips en quasiwijze levenslessen. Al heeft hij er bij het overwinnen van zijn crisis verdomd weinig aan. ‘Dat was ook het punt: er zijn momenten waarop de boeken die je als handleidingen voor je leven gebruikt, je niet meer verder helpen. Sommige dingen moet je zelf uitvinden. Books can only take you so far.’

Schone lei
Tot slot hebben we het nog even over hoe ver zijn boek hém bracht. Tien jaar lang droomde hij er alleen maar van dat hij op een dag de laatste pagina zou schrijven. Daarna kwamen de twijfels: zou er wel een publiek zijn voor een boek dat over honkbal én literatuur ging? Met nog een homoseksuele relatie erin ook? Was dat geen commerciële zelfmoord? Integendeel, bleek. De uitgeverijen stonden voor Harbachs manuscript in de rij zoals de scouts van profclubs voor Henry Skimshander. De critici waren laaiend enthousiast, net als de lezers die het tot een bestseller maakten. En dan was er nog dat veelbesproken voorschot van 675.000 dollar… ‘Het is maar goed dat ik al die aandacht begon te krijgen toen ik 34 was, anders was ik er misschien ook wel onder bezweken. Nu geniet ik er gewoon ontzettend van, zonder al te veel druk te voelen wat betreft mijn tweede boek. Het is vooral heerlijk om met een schone lei te kunnen schrijven, aan nieuwe ideeën te werken en niet meer vastgeketend te zitten aan een oude droom.’