Waarom heb je besloten om je podiumteksten eindelijk te bundelen?

‘Dit is eigenlijk het eerste boek dat is verschenen op vraag van anderen. Dat wil zeggen, op vraag van mijn uitgeverij, en van de mensen die na mijn optredens kwamen vragen waar ze mijn teksten konden vinden. En dan moest ik zeggen: ‘eigenlijk nergens… maar mijn romans zijn ook erg goed’ (lacht) Ik was wel minzaam genoeg om mijn prints uit te delen, maar goed, dat kan je ook niet eindeloos doen. En op een bepaald moment begon ik het in gedachten op te tellen: als al die honderden mensen die me in de loop van al die jaren zijn komen vragen waar ze mijn gedichten konden vinden ook allemaal dat boek kopen, dan heb ik mijn eerste bestseller. Nu, dat valt totnogtoe knap tegen.’ (lacht)

Wat beschouw je dan zelf als de ruggengraat van het boek? Er zijn nogal wat inhoudelijke en vormelijke verschillen. Gedichten, korte verhalen, opbeurende teksten, grappige fragmenten, maar ook broze en breekbare gedichten…


‘Dat laat ik liever aan de lezer over. Zoals je zegt, het slingert en het schippert enorm tussen laat ons zeggen het platvloerse idioom en andere meer gevoelige of diepzinnige stukken. De grootste bindende factor is eigenlijk de vorm. Al deze teksten heb ik minstens één keer, maar in vele gevallen tientallen keren op het podium gebracht. De eis die ik aan zulke teksten stel is dan ook dat ze – om het lelijk uit te drukken – werken op het podium. Dat ze op de lach spelen, of dat ze doortrokken zijn van een zekere muzikaliteit zodat het publiek mee in de sfeer geraakt. Daarnaast zijn er natuurlijk die thema’s die doorheen mijn hele oeuvre belangrijk zijn: liefde, liefdesverdriet, religie, misantropie, doffe ellende… Maar steeds met een zeker gevoel voor hilariteit.’

Je zegt zelf: ik schrijf die teksten omdat ze werken voor het publiek. In hoeverre laat je je sturen door reacties van het publiek?

‘Je weet natuurlijk nooit zeker hoe iets zal werken, het is altijd bang afwachten. In die zin verschilt deze bundel niet zoveel van mijn romans, omdat ik sowieso altijd rekening hou met het publiek. Alleen hou ik bij deze teksten rekening met een luisterend publiek, en bij mijn andere, het gros van mijn teksten, met een lezend publiek. Maar eigenlijk ben ik met niets anders bezig. Een luisteraar verwacht natuurlijk veel meer van een tekst dan een lezer: er moet meer gebeuren als je iets voorleest. Het zijn twee verschillende mensen, de luisteraar en de lezer: je kan makkelijk vier uur na mekaar lezen, maar je kunt moeilijk langer dan twintig minuten naar dezelfde schrijver zitten luisteren. Of je zou al een heel erge fan moeten zijn.’

Dan is optreden een heel ander vak dan schrijven.

‘Ik weet het niet. Maar er gelden andere regels, in ieder geval. Daar ben ik mij altijd bewust van geweest als schrijver. In die zin kan je een fantastische vijf bladzijden hebben op papier, zodra je die gaat voorlezen, zeker in bepaalde settings, als er geen zittend publiek is, of wat later op de avond, of een publiek dat je totaal niet kent, dan kan het geduld van een luisteraar erg beperkt zijn. Ik ga niet gauw lange natuurbeschrijvingen aframmelen…’

Je treedt ontzettend veel op, er is bijna geen affiche waar ik je naam niet op zie. Waarom denk je zelf dat je zo vaak gevraagd wordt?


‘Twee dingen: omdat ik echt rekening hou met het publiek. Ik denk niet dat alle schrijvers dat doen, zeker vroeger niet. Tegenwoordig is optreden wel meer ingeburgerd dan vroeger. Ik ken eigenlijk geen enkele schrijver die niet heel regelmatig optreedt, zelfs Leonard Nolens treedt vaak op. Maar ik heb wel een specifiek podiumrepertoire. Ten tweede: ik doe het ook met plezier, en hoe je het draait of keert: het publiek voelt dat. En er komt ook wat rock ‘n’ roll bij kijken natuurlijk, ik ben sterk geïnspireerd door muziek en ik wil niet zomaar wat staan voorlezen, ik wil ook nog wat extra doen. Dat gebeurt vanzelf hoor, ik heb niet echt een plan. It’s a way of life, zeker?’

Heb je dan ook echte rock ‘n’ rollverhalen?

‘Bwoa, ja, je maakt dingen mee, maar nu ook weer niet om te zeggen… Ik denk niet dat ik dicht in de buurt van de biografie van Mötley Crüe kom.’

Je noemt ook een band.

‘Maar goed, zeker als je een paar keer in de week naar Nederland moet om te gaan optreden zie ik daar de romantiek wel van in. Toen ik voor het eerst voor Nightwriters optrad, waren er tientallen meisjes die met mij op de foto wilden. Ze wilden handtekeningen op armen en andere lichaamsdelen, ze kochten mijn boeken… dat was toch iets heel nieuws voor mij. Ik dacht nog: ‘ach, zo, en dat heet hier Nederland, zeker?’ (lacht) Ja, dat maakte op mij toch een bepaalde indruk. Ook al sta je dat op het moment zelf niet toe. Maar achteraf bekeken… Kijk, bij het eerste meisje dat mij ooit na een optreden vroeg of ik nog helemaal naar Gent moest rijden en dat ik gerust bij haar mocht blijven slapen, dacht ik wel: “als dit nu het literaire leven is… enfin ik keek er ook van op.’

Krijg je ook andere reacties?

‘Dat hangt er natuurlijk van af. Het rare is dat dat zo sterk kan wisselen. Ik heb een bepaalde tekst, Haar laatste kans, die heb ik bijvoorbeeld voorgedragen in een uitverkochte Paradiso, samen met nog een aantal andere collega’s. Die zaal bleef de hele tijd door de optredens heen praten, en die optredens waren echt niet de minste: Campert, Giphart… en toen kwam ik als nobele onbekende. De zaal was muisstil… om vervolgens in lachsalvo na lachsalvo uit te barsten. Dan denk je: dit verhaal kan niet meer stuk, maar ik heb daarna ook meegemaakt dat de zaal geen krimp gaf. Je weet het eigenlijk nooit zeker. Doorgaans is het zo dat mijn publiek nogal gehoorzaam is. Ze lachen als ik een grapje maak, en ze worden enthousiast wanneer ik iets sneller ga praten.’

Speel je een rol op het podium?

‘Niet echt, maar natuurlijk dik je bepaalde dingen uit je persoonlijkheid een beetje aan. Het is een uitvergroting. laat ons zeggen dat de persona Christophe Vekeman een uitvergroting is van wie ik werkelijk ben. Dat geldt niet alleen op het podium, dat geldt voor mij ook achter de schrijftafel. Ook als ik schrijf in de ik-vorm, bijvoorbeeld dat stuk over de jeugd van tegenwoordig in de bundel, dik ik alles een beetje aan voor de duur van die tekst, het moet kloppen. Ik die sakker van ‘god, de wereld gaat naar de kloten’, en ‘ik geef de Westerse beschaving nog twintig jaar, dan moet je natuurlijk niet tussen haakjes er gaan bijzetten ‘of misschien vijfentwintig jaar’, weet je wel. (lacht) Soms is het beter om de nuance even achterwege te laten ten dienste van de theatraliteit, de communicatie naar het publiek.’

Naast die overdrijvingen zie ik ook veel nuance in je bundel. Alleen al in het eerste gedicht, ‘gedicht aan de lezer’, staat het er bol van: je meent iets, je gebruikt tussenwerpsels als ‘of nee’… Daar is toch iemand aan het woord die meer op zoek is naar eerlijkheid, of hoe kan ik het zo authentiek mogelijk gezegd krijgen?

‘Ja, dat gestamel aan het begin vond ik wel een mooie inleiding, zeker ten opzichte van dat pontificale ‘woorden schieten tekort’, dat is toch meteen een slag in je gezicht. Maar goed, dat gedicht fungeert ook een beetje als een quasi-programma. Veel dichters hebben zo’n ars poetica waarmee ze dan gaan uitleggen waarom ze schrijven, of hoe gedichten volgens hen moeten zijn… daar is het een beetje een parodie op. Waarmee ik eigenlijk vooral wil zeggen dat mijn gedichten voor een keer niet over poëzie gaan. Ze zijn uiteindelijk minder hoogdravend en misschien minder ambitieus dan mijn romans. Terwijl het vaak omgekeerd is bij veel schrijvers: de roman is voor op de trein, maar het gedicht is voor na twaalf uur.’

Met een glaasje port bij de open haard.

‘Met een glaasje port, dan kunnen we het zes, zeven keer herlezen, ja. Maar dat soort gedichten schrijf ik niet. Ze hebben misschien nog meer gemeen met korte kortverhalen, zoals de songs van Lou Reed. Dat wil zeggen: die ik-figuur ben ik niet altijd, er mag iets in gebeuren.’

Je gedichten zijn inderdaad erg verhalend, net songteksten.


‘Inderdaad. En de meeste zijn ook geschreven in de jij-vorm, wat ze met erg veel songs gemeen hebben. En die jij-gedichten kan je dan ook nog eens in twee categorieën opsplitsen. Één: de verteller die zichzelf toespreekt, of de brief aan de geliefde of ex-geliefde; ‘je ging van me weg en je houdt niet meer van me’. Die jij-vorm, voor zover ik het weet, is niet zo vaak voorkomend in de literatuur. Maar in de populaire muziek is het bijna schering en inslag.’

Veel van je personages doen zich anders voor dan ze zijn.

‘Mja. In het gedicht Señorita staat een regel: ‘met je masker van glas’, waarmee ik bedoel dat die persoon heel doorzichtig is. Eigenlijk een heel smerig gedicht, waarin ik iemand echt te kijk zet.’

Speelt iedereen volgens jou een rol?

‘Zeker. Ik denk dat de meeste mensen, mochten ze stiekem een dag lang gefilmd worden, een dag die ze alleen thuis doorbrengen, in eenzaamheid, en nadien die film zouden herbekijken in het gezelschap van anderen, dan denk ik dat ongeveer iedereen zelfmoord zou plegen van gêne. Zo gauw iemand met iemand anders te maken krijgt, gaat ie een rol spelen. Zelfs in relaties blijf je volgens mij, als het goed zit, een rol spelen. Ik denk dat nogal wat relaties op de klippen lopen omdat mensen na verloop van tijd denken dat ze hun rol wel kunnen laten varen. Er is altijd wel een zekere zelfcensuur nodig.’

Wat blijft er over als je die rol wegneemt?

‘Ik denk dat je in het beste geval vergroeit met die rol, dat je daar consequent blijft inzitten. Dat is wat je volgens mij ook wat je existentiële vrijheid zou kunnen noemen: die vrijheid heb je, om ergens te proberen om samen te vloeien met je masker, al is dat een te negatief woord. Wat er overblijft als je die rol weigert, of consequent naast je neer zou blijven leggen, dat zal wel voor iedereen verschillen. Mocht je ’t aan mij vragen, dan denk ik dat ik heel verlegen, schuchter en apathisch zou zijn. Mocht ik mezelf niet in een rol forceren, dan zou ik totaal niets meer doen.’

En toch zie ik een groot verlangen om de maskers af te rukken in je bundel. In ‘als je weet hoe het voelt’ zit toch ook een soort van verlangen naar zelfexpressie en frustratie omdat dat moeilijk lukt.

‘Ja, natuurlijk, maar ik bedenk nu juist dat een rol spelen er ook voor een groot stuk toe bijdraagt dàt je jezelf kunt uitdrukken.
Op het risico af van ‘sowieso verkeerd te worden begrepen’. Het blijft een strijd natuurlijk. Maar ja, kijk, dat gedicht is inderdaad wel een soort oproep tot… Het is een vraag om liefde eigenlijk. Leer mij kennen, zie hoe ik ben…’

‘Herken mij dan’.

‘Herken mij dan. Wees zoals ik, en dan kunnen we samen een soort van diepzinnige, ware communicatie tot stand brengen. Maar je moet al de rol van dichter opnemen om die vraag te formuleren.’

Een roep om liefde dus. Het laatste gedicht in de bundel ‘we waren’ is een heel positief liefdesgedicht.

‘Ja, dat is een positieve noot om mee af te sluiten, inderdaad. Nu, er staan wel meer positieve gedichten in, bijvoorbeeld dat Tijdloos gedicht voor de eeuwigheid… en dat is het ongeveer (lacht) Kijk, de liefde komt in de bundel, zoals in al mijn boeken, tevoorschijn als iets problematisch, als iets bijna onoplosbaars, of in ieder geval als iets dat niet van een leien dakje loopt. Maar tegelijkertijd, door dat probleem ernstig te nemen en dat ook als een probleem te ervaren, vind ik dat al mijn boeken odes zijn aan de liefde. Het mag ook wel gezegd, het is niet alleen kommer en kwel. Zo’n gedicht als ‘we waren’, waar enorm wat hoop uitspreekt, je zou kunnen zeggen ‘overmoed’, ik ben wel blij dat ik ook dat soort gedichten schrijf. Daardoor kan je ook wel zien dat die gedichten van mij, hoe moet ik het zeggen, toch wat samenhoren in die bundel. Dat je ziet: kijk, dit meen ik echt. Ik laat de shit zien, maar evengoed ben ik niet te beroerd om ook dat geluk te proberen vatten, wat wel eens moeilijker kan zijn, literair gesproken dan.’