Naema Tahir vergelijkt zichzelf graag met de apenbroodboom. Kleine wortels in de aarde, grote in de lucht. Want waar steken je wortels in de aarde, als je op je zestiende al zes maal bent gemigreerd? Niet in de Pakistaanse Punjab waar haar ouders vandaan komen, niet in het Engelse industriestadje Slough waar ze opgroeide, en ook niet in het Etten- Leur van haar tienerjaren. In haar roman Eenzaam heden klimt de tienjarige Dina uit Londen, kind van Pakistaanse ouders, van de weeromstuit in de perenboom van haar buurman. Om te wortelen, te aarden. Naema Tahir vindt als zestienjarige houvast door vijf maal per dag te bidden, vijf maal per dag te douchen, het lievelingsfruit van de Profeet te eten, te slapen met een hoofddoek om, en te dromen van het martelaarschap. Ze werkt zich via universiteit, Verenigde Naties en Raad van Europa op tot een kosmopoliet met vertakkingen naar internationale kenniscentra. Het vrome meisje van weleer voltooide zojuist een bundel met vileine sprookjes over de islam, Groenkapje en de bekeerde wolf. Ik ontmoet haar in een Haags etablissement.
Naema Tahir: ‘En, heb je veel moeten lachen om het boek?’
Absoluut!
‘Mooi. Want dat is de bedoeling…’
Ben je zelf opgegroeid met sprookjes?
‘Ja, we lazen thuis de westerse sprookjes, niet de oosterse. Dat komt omdat ze bij ons thuis niet dienden om de fantasie te prikkelen, maar puur om de leesvaardigheid te verhogen. Vooral mijn vader stelde daar zeer hoge normen aan. Dat betekende dat hij niet ons de sprookjes voorlas, maar ik hem. Als de op-één-na-oudste in het gezin las ik ze later ook voor aan mijn jongere broertjes en zusjes. Ik groeide dus, haast noodgedwongen, uit tot de verhalenvertelster in het gezin. Buiten mij om was het geen familie met een echte vertelcultuur. De belangrijkste verhalen in huis waren religieuze verhalen. Verhalen over Jezus bijvorbeeld. Het verhaal van Jezus die een arme man water uit een waterkom aanbiedt, en dan vervolgens zijn lange haren kamt… Dat was een van de weinige verhalen waarvan ik me herinner dat mijn vader het vertelde. En het maakte diepe indruk. Dat beeld van die arme man, en die profeet met die slanke vingers en dat lange haar, dat ascetische. Maar echte sprookjes uit de oosterse wereld, type Duizend-en-een-nacht, speelden thuis geen rol. Er waren hooguit een paar Mogul-vertellingen; ik herinner me vaag een islamitisch-religieuze soefi-variant op Romeo en Julia.’
In de verantwoording van je boek noem je de ‘Politically Correct Bedtime stories’ van James Finn Garner.
‘Ik moest zo ontzettend lachen tijdens het lezen van dat boek, ik vond het schitterend. Het nam ons conventionele denken op een prachtige manier op de hak. Stel je voor: de wolf uit Roodkapje is het huis van oma binnengedrongen, ze gaan vechten, en dan stormt daar ineens een boswachter binnen. Oma vraagt: ‘ Wat doe jij hier?!’ En hij zegt: ‘ Ik kom je redden!’ En oma zegt: ‘Dus je denkt dat een vrouw zich niet zelf kan redden?!’ Zo grappig! Zie het vanuit feministisch perspectief!’
Wat was er eerder: het idee om sprookjes een islamitische draai te geven, of het idee dat je een variant op deze Bedtime stories wilde maken?
‘Dat weet ik niet meer zo precies. Het viel in elkaar.’
Je hebt vaak gezegd dat de islam een Woody Allen nodig heeft. Kom je met dit boek tegemoet aan je eigen pleidooi voor meer humor in de islam?
‘Absoluut! Dat is één van de twee dingen die ik met het boek wil. Waarom gebruikt men humor? Om iets wat niet bespreekbaar is, bespreekbaar te maken. Humor kan fungeren als iets dat een debat veilig maakt, acceptabeler. De islam ontbeert een ludieke kant.’
Ik kan me zo voorstellen dat het boek voor een gelovige moslim niets bespreekbaar maakt, maar juist erg aanstootgevend is.
‘Ja, deels geloof ik dat natuurlijk ook. Maar toch wil ik deze weg volgen. Als ik niet geloof in de mogelijkheden die humor biedt, dan gooi ik op voorhand al de handdoek in de ring. Ik weet dat dit boek aanstootgevend lijkt voor veel moslims, maar ik ben er oprecht van overtuigd dat een gelovige moslima zodra ze het leest er om zal kunnen lachen’.
Wat is het tweede dat je met het boek wil?
‘De man-vrouw-verhouding binnen de islam opnieuw aan de orde stellen, maar nu eens via sprookjes. De levens van de meisjes en vrouwen in de sprookjes wijken zo af van het leven van vrouwen in deze tijd, zeker die van mijn generatie en jonger. Meisjes als Assepoester, Roodkapje en Sneeuwwitje slikken de conventionele man-vrouw-verhouding voor zoete koek, mannen ontfermen zich over deze - vaak zwakke - meisjes. Wie wij nu zouden aanzien voor feministes, zijn in de sprookjes heksen of heks-achtige stiefmoeders. Tijdens het selecteren van geschikte sprookjes hanteerde ik als belangrijkste criterium dat het hoofdpersonage een meisje moest zijn en dat er een heks is – vaak de stiefmoeder – die de controle heeft. Ik wilde sprookjes waarin ik met de traditionele rolpatronen aan de slag kon, niet alleen waar het gaat om geweld binnen het huwelijk, eergevoelens, maagdelijkheid of uithuwelijken, maar ook om zoiets filosofisch als de stelregel: liegen tegen een atheïst, is geen liegen. Ik wilde via de sprookjes niet alleen de oncontroleerbare driften van mannen op de hak nemen, maar ook laten zien hoe fenomenen als ‘goed’ en ‘kwaad’ werken binnen een collectivistische cultuur als de islamitische. Binnen die collectivistische cultuur is ook geen ruimte voor individuele liefde, zoals we die hier kennen. Ik wilde ook een parallel trekken tussen vroomheid en lelijkheid. De gesloten blikken van moslima’s op straat zijn niet aangenaam.’
Voor wie is het boek bedoeld?
‘Voor iedereen… Nee, echt! Behalve voor kinderen, dan. Het zijn beslist geen sprookjes om aan kinderen voor te lezen, voor het slapen gaan. Daarvoor zijn ze vaak te politiek, te meedogenloos, te cynisch ook. Maar ik zou wel degelijk graag willen dat ook gelovige moslims het lezen. Ik weet het, het lijkt onbegonnen werk, want het is een doelgroep die niet of nauwelijks leest, maar ik ben in dit opzicht optimistisch. Ik heb besloten het boek op te dragen aan de jongste generatie moslima’s. In het manuscript staat dat nog niet, maar ik heb het er vorige week alsnog in laten zetten omdat ik het zo belangrijk vind. De jonge generatie moslima’s als dragers van de verbroedering, van de verbinding, van de emancipatie binnen de islam. Ik persoonlijk ben al weer te oud om het verpersonifieren, dat is aan de jongere generatie. De vrouwen die nu tussen de 15 en 30 zijn. Dat is de eerste generatie die niet geobsedeerd is door verontwaardiging over het idee dat ze hier eigenlijk niet horen.’
Maar nogmaals die vraag: is het boek niet te aanstootgevend, te hard, om juist moslims te bereiken?
‘Voor het overgrote deel van de moslims, die niet lezen, heb je misschien gelijk, maar ik maak voor deze groep jonge vrouwen die wel lezen een uitzondering.’
Is het boek een vooral een aanklacht, of toch ook een liefdesverklaring?
‘Het is niet als bedoeld als aanklacht, maar als het zo overkomt, dan is het naar ik hoop een aanklacht in een fluwelen verpakking. Dat het om sprookjes gaat, dat er om gelachen mag en moet worden, dan zijn hoop ik verzachtende omstandigheden. Ik denk dat in het Westen uitgegroeide moslims het een interessante vraag vinden: wat gebeurt er als Roodkapje moslima is? Hoe zou haar vader over haar beslissen? Het biedt inzicht in de collectivistische cultuur. In Maagdensteeltje bijvoorbeeld toon ik de verwarring aan die ontstaat als je oosters en westers feminisme bijeen brengt. Een westerse feministe zal zeggen: speel maar met mannen, zolang jij in control bent. Een oosterse, islamitische feministe zegt juist: je lichaam bedekken is de ultieme bevrijding voor jou als vrouw.’
Toen ik zaterdag je laatste brief aan Andreas Kinneging las in de Volkskrant, dacht ik: je zit zelf eigenlijk ook ingeklemd tussen oosters en westers feminisme.
‘Mmm, ja, dat is waar. Kijk, over het sluieren, over de hoofddoek en de niqab kan ik kort zijn: ik vind die symbolen verkeerd en afkeurenswaardig. Maar het is waar dat ik niet van de westers-feministische school ben die zegt: dol maar lekker wat rond met mannen. Ik vind dat je niet te snel moet consumeren. Dat geldt voor materiële zaken, maar zeker ook voor seks. Als de huidige credit crunch de 9/11 is van de financiele wereld, dan voorzie ik een sex crunch.’
Een sex crunch?
‘Ik hoop om een omkeerpunt. Niet een soort nieuwe preutsheid, maar ik zou graag zien dat onze seksuele beleving veel meer uitgaat van verering van elkaars lichaam. Seks is ook iets mystieks. Ik vind de beleving van seks hier in het westen veel te plat, het is echt verworden tot een consumptie-artikel. Begrijp me niet verkeerd, ik wil niet terug naar de jaren vijftig, maar ik bepleit een andere openheid. Op het gebied van seks zullen de westerse en oosterse waarden samenvloeien. Moslima’s gaan dan hun hoofddoek internaliseren. Ze gaan hun kuisheid in zich dragen. De hoofddoek is als doek alleen maar buitenkant. Het straalt bovendien enorme arrogantie uit, vind ik’.
Moest je de oorspronkelijke sprookjes vaak geweld aandoen om ze in je concept te laten passen?
‘Ja, voortdurend. Ga maar na: Sneeuwwitje moet gedood worden, terwijl mijn Saharawitje zich laat bezoedelen door rovers. Waarmee ik wil zeggen: het is in de islam even zwaar, even erg: bezoedeld worden door mannen, of dood zijn. Bovendien zijn natuurlijk alle eindes van de sprookjes anders dan in het origineel. De schone slaapster wordt niet wakker, ze sterft. Heel triest! Ik heb het keurig uitgezocht: het mag. Ik bedoel, ik hoef in het boek geen verantwoording af te leggen aan de auteurs van de oorspronkelijke sprookjes, voor zover die te achterhalen zijn.’
Kun je je voorstellen dat je als schrijver op zeker moment helemaal klaar bent met het thema? Dat je een boek gaat schrijven over iets heel anders?
‘Nee. De man-vrouw-verhouding is en blijft mijn thema. Wat ik mij wel kan voorstellen is dat ik meer oog krijg voor de nuance, minder voor de extremen. Laat ik als voorbeeld geven: er zijn gedwongen huwelijken, maar er zijn ook aanbevolen huwelijken. Over gedwongen huwelijken heb ik veel geschreven, over een aanbevolen huwelijk nog nooit. Ik zal zachter worden. In die zin verwacht ik dat ik meer en meer een Real-schrijver zal zijn op en duur, iemand die toont hoe het in elkaar zit, in plaats van schotschriften schrijft. Ik kan me ook heel goed voorstellen dat ik nog eens schrijven over vluchtelingen, of over de man-vrouw-verhouding in de media. De non-fictie-literatuur, daar ligt misschien wel mijn rol’.
‘Als ik nergens bij hoor, dat is dat omdat ik bij hen hoorde’ is de slotzin van ‘Eenzaam heden’. Is dat hoe jij het zelf ook ervaart?
‘Beslist. Dat is de tragedie van de migrant. Rushdie had het er over dat het tegelijk de tragedy en de comedy is voor een migrant. Comedy in de zin van: het kan ook je voordeel zijn, het heeft een positieve kant, want je migrantendom is ook een drijvende kracht in je bestaan. Het migrantendom gaat in fases. Ik heb me enorm moeten losbreken, ik wilde kost wat kost kiezen voor één identiteit. Doordat je dat vervolgens heel absolutistisch beleeft, merk je dat het niet kan. Je kunt gewoonweg niet voor één identiteit kiezen, want je bent als migrant per definitie met meerdere identiteiten opgezadeld. Ook de breuk met je oude identiteit kan daardoor nooit absoluut zijn. Ik merk dat de laatste jaren sterk: ondanks alles voel ik toch een zekere verbondenheid met mijn familie, met Pakistanen, met Pakistaanse migranten. Natuurlijk, ik heb een kritische afstand ontwikkeld, maar geestelijk vindt er – naarmate ik ouder word – weer een soort toenadering plaats. Laat ik het zo zeggen: het lukt me steeds makkelijker om me in het perspectief van de eerste generatie te verplaatsen. Eenzaam heden is ogenschijnlijk vanuit het perspectief van de tienjarige Dina geschreven, maar ik heb met dat boek minstens zo zeer het leed van de eerste generatie willen beschrijven. Het leed van de ouders dus. Het bleek tijdens het schrijven alleen makkelijker om het te schrijven vanuit de tienjarige, omdat ik die nu eenmaal zelf ben geweest.’