'Gerichte gedichten', de tiende bundel van Willem Jan Otten, is genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2012. ‘Ongevraagd beland je in een soort vergelijkingsmachine, terwijl je zelf niet schrijft in vergelijking met anderen.’

Aan wie of wat zijn deze gedichten gericht?

‘Tot “u”. Maar ik weet werkelijk niet wie “u” bent, ik weet niet wat hij, zij of het anders is dan een “oor” dat de gedichten die ik schrijf hoort, of een oog dat de gedichten leest.’

 

Gezien uw bekering naar het rooms-katholieke geloof zagen veel critici in deze “u” een godsfiguur, en de gedichten als een vorm van gebeden. Is “u” God?

‘Ik kan me voorstellen dat “u” zo wordt opgevat, maar ik heb met zorg de godsnaam niet gebruikt en de hoofdletter vermeden. De gedichten gaan niet over God. Ik heb geen lijntje naar God, ik kan niet eens bewijzen of hij bestaat. Ik weet alleen dat ik me tot hem richt, meestal biddend. Dat is intiem, woordloos en onbenoembaar, dat levert geen poëzie op. Ik voer van kindsbeen af zo’n innerlijk gesprek, ik praat met “iets” in m’n hoofd. Zo is, geloof ik, mijn denken begonnen.’

 

Ik heb u beoefend als jongen van elf.

Ik speelde alleen, belandde na het eten

aan een ven niet ver van de moedertent.

(…)

U stond daar al. Aan zwarte wateren

wacht u op de eerste gooi naar poëzie.

 

‘Ik geef in mijn gedichten veel prijs van hoe het in mijn hoofd toegaat. Maar volgens mij doe ik iets wat ook herkenbaar is voor mensen die niet gelovig zijn. Ik schrijf over mijn natuurbeleving, over hoe ik mezelf als jongen herinner, over het zwijgzaam en afatisch worden van mijn vader, daar zou ik ook over geschreven hebben, als ik niet katholiek geworden was.’

 

Is ‘u’ nog meer?

“‘U” is ook gewoon de lezer – laten we wel zijn. Ik richt me ook tot “jou”. Ik hoop dat je bij het lezen van zo’n gericht in eerste instantie denkt: hij ziet mij als de ideale lezer. Met ideale lezer bedoel ik de lezer die het meest van mij af weet en die tóch wil horen wat ik te vertellen heb. God is voor mij zo’n lezer.’

Hoeveel weet ik van u
(…)
Zoveel als Penelope
op het punt staande zichzelf weg te geven
weet van de zwerende onbekende zwerver aan haar hof

 

Hoe ontstaan uw gedichten?
‘Er is bijna niets zo belangrijk en zo vervullends in mijn leven als poëzie, _toch schrijf ik het maar weinig. Ik ben maar een paar weken per jaar, of soms zelfs per twee jaar, ontvankelijk voor het soort gedachten dat een gedicht wordt. Maar al die periodes vanaf m’n achttiende, negentiende jaar, toen ik begon te schrijven, vormen een continuüm in m’n hoofd. Als een bundel is gepubliceerd is het alsof ik vervel, en in dat vel kan ik niet meer terug. Al wil dat niet zeggen dat reeksen die in een “poëzievlaag” ontstaan, later niet uitgebreid kunnen worden.’

 

Een ‘poëzievlaag’, hoe stel ik me die voor?
‘Aan een poëzievlaag gaat een nerveuze periode vooraf. Ik erger me aan alles waar ik aan werk. Als ik niet direct de dingen waarmee ik bezig ben onderbreek, is het voorbij en moet ik wachten op de volgende “wave”. Ik kan niet een paar ideeën noteren en die later uitwerken. Tot halverwege mijn twintigste dacht ik dat ik áltijd Dichter was, hoofdletter D. Dat dichter zijn een eigenschap was. Maar ik bleek niet altijd aangesloten te zijn. Ik meen dat Stefan Zweig ooit zei: een mens heeft elf of twaalf keer in z’n leven de kans op poëzie. Gerichte gedichten is mijn tiende bundel. Ik heb nog twee kansen over. Een poëzievlaag is heerlijk. Anders dan bij een roman of toneelstuk – wat toch een boel technisch gepruts is – hoef je niet na te denken waarover je moet gaan schrijven, de gedichten komen. Je hoeft maar je oor open te doen en ze vliegen je binnen. Dat wil niet zeggen dat ik niet nadenk als ik poëzie schrijf. Je moet er met je hersens heel goed bij zijn. Ik ben altijd een denkende dichter geweest, geen losse lyricus.’

 

mijn rede klimt en klimt,
sla mij met slaap, sla mij
mijn niet te sussen denken uit

 

‘Denken is voor mij begrijpen en overdragen wat volgens mij de betekenis van iets is. Dat iets is meestal een kunstwerk, dus ik schrijf in mijn essays veel over wat ik mooi vind, wat me geraakt heeft – een film, een roman, beeldende kunst. Maar ik weet ook dat het me raakt, omdat er iets dwars door alles heen naar binnen geslagen is, op een niet-verbale manier. Dat schoonheid iets van de ratio heeft gedemonteerd.’

 

Leest u veel poëzie?
‘Dat “niet te sussen denken” is ook de vijand van ontvankelijkheid. Het vermogen om door poëzie geraakt te worden, is bij mij matig ontwikkeld, maar als het gebeurt, gebeurt het goed. Ik heb het bij de Australische dichter Les Murray, als ik T.S. Elliott herlees, en ook Eleven Addresses to the Lord, een reeks van John Berryman, sloeg in als een meteoriet. Poezie treft je met onbegrip, een poëtische sensatie komt van buiten, die heb je niet bedacht. Poëzie is precies het tegenovergestelde van hoe de wereld op dit moment in elkaar zit, een wereld van datingsites en Facebook waarop alles om profielen draait. Je kunt geen profiel opstellen van iets waardoor je geraakt wilt worden. Een goed gedicht overvalt je, zoals verliefdheid dat doet.’

 

De VSB Poëzieprijs (25.000 euro en een kunstwerk) wordt woensdagavond, aan de vooravond van Gedichtendag, uitgereikt in de Nicolaïkerk in Utrecht.