De Amerikaanse stripmaker Charles Burns werkt al jaren aan een somber, nachtmerrieachtig universum. Zijn werk schittert in een retrospectief in Leuven. ‘Ik probeer eerlijk te zijn en weer te geven wat ik zie, denk en voel.’

In de meesterlijke striproman Black Hole van Charles Burns (1955) raken tieners besmet met een seksueel overdraagbare ziekte die lichamelijke afwijkingen veroorzaakt, zoals een mond in de nek, vergroeiingen in de rug of een staart. De meeste besmette tieners leven als verschoppelingen in het bos en proberen er het beste van te maken. Volgens Burns is de puberteit als een ziekte: de een groeit erover heen, de ander blijft er eeuwig in hangen. In de wereld van Burns kent deze periode daarom veel horrorachtige elementen, het is alsof je in de Twilight Zone pubert.
‘Misschien heb ik die tijd ook wel zo beleefd. Vrienden van mij hebben hetzelfde ondergaan als ik. Ze verkopen nu vastgoed en zijn gelukkig, dus misschien ligt het aan mij,’ zegt de stripmaker lachend. ‘Ik vind de puberteit een belangrijke periode. Ik word aangetrokken door de intensiteit van je emoties en van de transformaties die je fysiek en mentaal doormaakt.’
Burns’ jeugd blijkt een eindeloze bron van inspiratie voor hem te zijn. De stripmaker groeit in zijn werk langzaam op, men zou bijna kunnen spreken van surrealistische memoires. ‘In de loop der jaren heb ik verschillende leeftijden behandeld in mijn strips. De verhalen over Big Baby, de bijnaam van het jongetje Tony wiens hoofd veel lijkt op dat van een ruimtewezen, gaan over opgroeien in de vroege jaren zestig. Black Hole neemt me de middelbare school in. Ik wilde de personages in de wereld plaatsen die ik kende van mijn jeugd in de vroege jaren zeventig, toen ik opgroeide in Seattle. De drie boeken waar ik nu aan werk, beginnen in de late jaren zeventig en het punktijdperk. Ik maak altijd de grap dat ik tegen de tijd van mijn sterfbed aan het schrijven over mijn midlifecrisis toe ben.’

Sombere visie
Naast strips maakt Burns ook commercieel werk: al jaren tekent hij de omslagen voor het literaire tijdschrift The Believer, maakt hij illustraties, advertenties en platenhoezen. Hij brak begin jaren tachtig door met strips in het avant-gardistische striptijdschrift RAW. In Museum M te Leuven is nu een retrospectief van zijn tekeningen en illustraties te zien. ‘Veel mensen die de expositie zien, realiseren zich dat mijn obsessies en visie, wat die ook mogen zijn, vanaf het begin al aanwezig waren. Er zitten geen radicale veranderingen in mijn werk, alleen subtiele. Over het algemeen is het allemaal heel herkenbaar.’
Het universum van Burns kenmerkt zich door een sombere visie op de mensheid. ‘Dat is deel van mijn dna, deel van wie ik ben,’ bekent de stripmaker. ‘Ik probeer eerlijk te zijn en weer te geven wat ik zie, denk en voel. ‘Het is niet een compleet zwart beeld van de wereld, ik ervaar niet overal walging of afkeer bij, maar sommige van die dingen komen wel aan de oppervlakte als ik aan het werk ben.’ De strips van Burns zijn vaak gecompliceerde vertellingen vol symboliek, vertelt vanuit meerdere perspectieven. Ze kennen een ingewikkelde narratieve structuur met flashbacks en flashforwards. De verhalen roepen associaties op met het surrealisme in de films van David Lynch en de body horror van regisseur David Cronenberg: ‘Met hen word ik het vaakst vergeleken. Er zijn ook zeker overeenkomsten tussen hun werk en het mijne. Toch zijn ze geen inspiratiebronnen voor me, want Lynch en Cronenberg kende ik niet toen ik jong was. Invloeden zijn voor mij dingen waar ik als kind aandachtig naar keek, stripmakers wiens werk ik natekende en die ik probeerde te evenaren. Zoals Saul Steinberg, die in complexe en fantastische lijnen cartoons voor The New Yorker tekende. Een directere invloed in verband met wat ik nu maak is Harvey Kurtzman. Toen ik nog erg jong was keek ik naar Kurtzmans Mad Comics, niet te verwarren met het latere magazine zoals dat nog steeds wordt uitgeven. Mad Comics kwamen oorspronkelijk uit als een comic in de jaren vijftig, mijn vader had er zwart-witte heruitgaven van.’


Kuifje
Om de vooroordelen omtrent zijn inspiratiebronnen tegen te spreken, staat in de expositie een muur volgehangen met honderd boekomslagen. ‘Het zijn boeken uit mijn boekenkast. Op een bepaalde manier is het een soort van zelfportret. De algemene aanname is namelijk dat ik alleen maar Amerikaanse horrorcomics uit de jaren vijftig en zestig ken, en ik wilde laten zien dat de reikwijdte van waar ik mee ben opgegroeid veel groter is dan dat.’
Burns nieuwste project wordt een trilogie, waarvan het eerste deel in 2010 verscheen: X’ed Out. De titel refereert volgens Burns naar twee zaken in het verhaal. De tiener Doug, die gewond en ziek het bed houdt, probeert de inname van zijn medicijnen te minderen. Hij heeft een schema gemaakt van het aantal dagen dat hij nog moet slikken en streept deze door, als een gevangene die de dagen tot zijn vrijlating bijhoudt. De andere verwijzing is naar de punkcultuur: de punks sloten zichzelf buiten de maatschappij en zetten als het ware een kruis door hun participatie daaraan.
Een belangrijke inspiratiebron zijn de strips van Hergé, geestelijk vader van Kuifje en uitvinder van de ‘klare lijn’-stijl. ‘Een groot deel van mijn kindertijd moest ik mezelf vermaken en dat deed ik door te tekenen en strips te lezen. Nog voordat ik kon lezen kreeg ik Kuifje-albums van mijn vader en werd verliefd op ze. Ze maakten grote indruk op mij.’ In X’ed Out zijn de invloeden van Hergé duidelijk terug te zien in de tekeningen: hoofdpersoon Doug lijkt in zijn dromen op een popartversie van Hergés held maar dan met een zwart kuifje haar. ‘Uiteindelijk hebben het verhaal, de personages en wat ik wil vertellen niets te maken met de wereld van Kuifje of die van Hergé, maar de beeldtaal en misschien ook de sfeer die ik als kind tot me genomen heb, komen er nu op deze manier uit.’