Toen Renate Dorrestein, Anja Meulenbelt, Caroline van Tuyll en Elly de Waard in 1985 de Anna Bijns Prijs in het leven riepen, was dat vooral om tegenwicht te bieden aan de P.C. Hooftprijs. Die was in 1985 vier keer aan een vrouw uitgereikt, en 31 keer aan een man.
Sinds 1985 zijn daar gelukkig nog wel een paar vrouwen bijgekomen, maar de verhoudingen blijven erg scheef. Niet alleen bij de P.C. Hooftprijs trouwens, ook de AKO- en de Librisprijs gaan vrijwel altijd naar mannen.
Sinds 1994 werd de Libris Literatuurprijs zeventien keer uitgereikt aan een man en twee keer aan een vrouw. De AKO ging sinds de oprichting in 1987 twintig keer naar een man en vijf keer naar een vrouw.
Gezeur, vinden veel schrijvers en critici, onder wie ook vrouwen trouwens. De jury’s van al deze prijzen bestonden immers lang niet altijd uit louter mannen. Een van de vele theorieën over dit onderwerp is dat juist vrouwelijke juryleden zo graag serieus genomen willen worden door hun mannelijke collega’s, dat ze opzettelijk de vrouwelijke kandidaten passeren. Zo kun je in elk geval nooit worden beticht van voortrekkerij van de eigen sekse; een verwijt dat mannen nooit wordt gemaakt in dit verband.
Marja Pruis memoreert in haar geweldige essaybundel Kus me, straf me (Nijgh & Van Ditmar) hoe Bernard Dewulf in 2010 de Libris Literatuurprijs won met Kleine dagen; schetsen over zijn huiselijk leven, zijn vrouw, zijn kinderen en godbeterhet zelfs zijn tuin. Het juryrapport repte van ‘een fascinerende schildering van de evolutie van het samenleven in een gezin’.
Ja, zo kun je het ook noemen inderdaad. Toch zal geen vrouw die serieus genomen wil worden als literaire schrijver het in haar hoofd halen zich bij een uitgever te melden met een bundel stukjes over haar gezinsleven. Voor je het weet, beland je in de Bruna op de tafel naast Daphne en Aaf en kun je fluiten naar die Librisprijs.
Sommige tegenstanders van vrouwenprijzen reppen van ‘literaire apartheidspolitiek’ en betogen dat ‘ware kwaliteit’ vanzelf komt bovendrijven. Helaas is dat onzin. Prachtige boeken blijven regelmatig volslagen onopgemerkt, zowel door critici als door lezers. Elke jury die zulke vergeten pareltjes uit de papierberg weet te vissen, is dus goud waard.
Dat de Anna Bijns Prijs bij het publiek niet erg bekend is, ligt niet alleen aan het feit dat het een vrouwenprijs is, maar vooral ook aan de ingewikkelde constructie. De oorspronkelijke opzet was een oeuvreprijs, zoals de P.C. Hooftprijs, maar in 2005 werd de prijs omgevormd tot een tweejaarlijkse titelprijs. Dat betekent dat de prijs vanaf toen bedoeld was voor een enkel boek, zoals bij de AKO en de Libris, maar dat hij maar eens in de twee jaar wordt uitgereikt. En om het nog iets complexer te maken: de ene keer gaat de prijs naar poëzie, de andere keer naar proza.
Dat betekent dat je als romanschrijfster vier jaar geduld moet hebben voordat je mogelijk eens aan de beurt komt. Omdat het vanwege een bestuurswissel dit jaar zelfs drie jaar geleden was dat de prijs voor het laatst werd uitgereikt, kon de jury zelfs kiezen uit de oogst van vijf jaar. Een mer à boire dus.
Wat voor shortlist leverde dat op?
Dit is van mij van Saskia de Coster (Prometheus, 2009)
Weg van Minke Douwesz (Van Oorschot, 2009)
P.C. Hooftprijs: