De literaire website Tzum citeert uit de ‘Enige en algemene kennisgeving’ die vanmorgen in het Dagblad van het Noorden stond. ‘Met veel verdriet hebben wij afscheid moeten nemen van onze Nanne, die na een moeilijk leven eindelijk rust heeft gevonden. De crematie heeft al plaatsgevonden.’
Het leven van Nanne Tepper kende twee grote passies: muziek en literatuur. ‘Schrijven is het heerlijkste dat er is,’ vertelde hij ooit in het VPRO-programma Ziel & Zaligheid, om daar meteen op de laten volgen: ‘Ik heb altijd een honger naar muziek gehad.’ Op zijn vijftiende ging hij in een platenzaak werken, maar een carrière in de muziek zagen zijn ouders niet zitten. ‘Ze zagen dat toch als het vergooien van je toekomst.’ Het werd de lerarenopleiding in Groningen. ‘Dat beviel niet. Ik heb mijn hele leven onderwijs gekregen van gekken, idioten, dementen en pedofielen. Iedereen op die opleiding slikte alles maar voor zoete koek. Ik werd daar gek.’
Tepper begon tijdens de opleiding te schrijven over muziek, ‘Ik moet over muziek schrijven, omdat het niet goed gebeurt’ en debuteert in 1995 met de roman De eeuwige jachtvelden, over de teloorgang van een Oostgronings gezin. De reacties zijn zeer enthousiast. De NRC: ‘Hij schrijft dialogen van een spitsheid die doet denken aan het werk van J.D. Salinger.’ Criticus Reinjan Mulder zoekt Tepper eind 1995 op voor een gesprek. Hij is ‘nog steeds wat beduusd van alle reacties.’ Tegelijk voelt hij zich, alle lof ten spijt, door de kritiek ook enigszins onbegrepen. De literaire verwijzingen in zijn boek zijn spel. ‘Voor de strekking van het boek hebben die geen enkele betekenis.” Als voorbeeld citeert hij de slotzin van zijn boek. ‘Het is een paukeslag waar de hele roman naar toe is geleefd.’ Niet iedereen heeft die paukenslag gehoord.
Zijn roman levert hem de Anton Wachter Prijs op. Vanaf dat moment geldt hij als grote belofte in de Nederlandse literatuur. Bijna vijf jaar na zijn debuut verschijnt zijn tweede roman De vaders van de gedachte, in 2002 gevolgd door de novelle De avonturen van Hillebillie Veen. In 2008 publiceert hij voor het laatst een boek, De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke, dat verschijnt ondanks zijn eerdere aankondiging dat hij met schrijven zou stoppen. Veel teksten in dat boek hebben de worsteling met het schrijven tot onderwerp, zoals in dit citaat op de website van Tzum: ‘In mijn onderwereld kan ik niet schrijven. Want hoe ik het ook wend of keer: ergens in mij huist een moralist, kokend van woede, al sinds me levenslicht werd opgedrongen, maar tevens de dood.’
Die laatste zin van De eeuwige jachtvelden luidt overigens alsvolgt: 'En ik hang voor dat dakraam en zie de avond over de velden en de zon die achter de einder dooft en er spoelt iets warms door dat wat van mij over is en dood zal ik wel niet meer gaan en als ik door het dakraam vloei en de avonden van altijd ruik, zie ik in mijn hoofd mijn oude vriend Zonnebloem die mij bij een elleboog pakt en zegt: Mien beste kerel, waist nog wel ...' Tepper over die zin: ‘Die mengeling van heroïek en tragiek, dat iemand op het punt dat hij het hiernamaals betreedt, zegt 'waist nog wel'’.