Bernlef debuteerde als dichter, in 1960, met de bundel Kokkels (waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg). Zijn laatste bundel verscheen twee jaar geleden, Kanttekeningen, waarin de dood een prominente rol speelt, zoals in de laatste strofe van een gedicht over de ziel:
Op de monitor van de intensive care
zien wij haar ten slotte wegvluchten in een punt.
Wat achterblijft: het zielloos lichaam
en de zekerheid dat iets verdwenen is
dat niet bestaan kon maar er toch was.
Over een dood ook vaak die zich aankondigt in ogenschijnlijk onschuldige pijnscheuten en ongemakken:
Dag en nacht gaat er van alles in je dood
dat jij ervaart als een levensteken:
die gemene steek linksboven, kramp in je darmen
je hoofd al danig uit het lood: ‘daar ga ik’.
Tussen dat debuut in 1960 en die laatste bundel in 2010 ligt een schrijverschap dat vijftig jaar omspant. Bernlef publiceerde romans, verhalenbundels, essays, vertalingen (onder meer het werk van Nobelprijswinnaar Tranströmer), geen literaire discipline liet hij ongemoeid.