De jaren waarin Eugen Ruge (1954) in zijn huisje op het eiland Rügen in alle eenzaamheid worstelde met zijn materiaal liggen achter hem. Zijn Oost-Duitse verleden, waaraan hij zo lang geprobeerd heeft te ontsnappen, bleek uiteindelijk de welbekende goudmijn. Zijn roman, die opvalt door de vederlichte toon, werd door Duitse critici juichend onthaald als een DDR-variant op Buddenbrooks; de debuutroman van Thomas Mann waarin hij de neergang van een sociaal systeem beschrijft aan de hand van zijn eigen familiegeschiedenis. Ruge doet hetzelfde met het Oost-Duitse communisme. Maar hoewel hij de vergelijking met halfgod Mann wel begrijpt, wijst hij nadrukkelijk op de grote verschillen. Zo springt hijzelf onvermoeibaar heen en weer in tijd, plaats en vertelperspectief. Van de lezer vergt dat enige soepelheid: dan weer is het 1952 en zitten we met Charlotte en Wilhelm in Mexico, en hoofdstuk verder bevinden we ons in Oost-Berlijn, oktober 1989, waar Irina en Kurt te horen krijgen dat hun zoon Alexander naar het Westen is gevlucht. Die zoon, dat is het alter ego van Eugen Ruge, die zelf in 1988 op 34-jarige leeftijd besloot de sprong te wagen. Een jaar later viel de muur.
De schrijver doet geen enkele moeite te verhullen dat zijn eigen familiegeschiedenis de inspiratie vormde voor deze roman, die geen politieke boodschap heeft, maar die vooral wil laten zien hoe het leven was, destijds in de DDR. Zonder rancune, maar ook zonder Ostalgie. Niet met bijtend sarcasme, maar met milde ironie.
‘Markus had geen zin om erop door te gaan, hij merkte dat mams hem weer wilde overhalen, maar hij vond die gebedsdiensten voor de vrede gewoon afschuwelijk, dat elkaar-bij-de-hand- pakken-en-samen-zingen, dat hele gedoe, en na afloop lag iedereen op het erf te maffen, maar eerst zetten ze het op een zuipen en pisten ze tussen de tomaten. Voor een betere DDR. Hoe die er moest komen, bleef ondertussen een raadsel.’
Het bleek het boek waarop veel Oost-Duitsers hadden gewacht. In korte tijd werden er ruim 350.000 exemplaren verkocht. Tijdens zijn Duitse toernee vertelden veel lezers hem hoe dankbaar ze waren voor het feit dat hij het leven in de DDR beschrijft zonder er over te oordelen, vertelt hij tijdens een promotiebezoek in Amsterdam. ‘Voor West-Duitsers is het heel moeilijk zich voor te stellen hoe het echt was om daar te leven. De meeste kritiek kreeg ik uit uiterst linkse en uiterst rechtse hoek. Links vond dat ik het allemaal veel erger had gemaakt dan het was. En de rechterkant vond dat ik de DDR juist verdedigde en dat het allemaal nog veel erger was dan ik had beschreven. Maar de meeste mensen zien dat ik het systeem veroordeel noch verheerlijk. Het boek gaat ook niet over politiek, maar over mensen.’
Ruges vader Wolfgang was een prominent DDR-historicus, maar had ruim 25 jaar in de Sovjet-Unie doorgebracht, waarvan vijftien jaar in de goelag. ‘Hij sprak vloeiend Russisch, beter dan mijn moeder,’ vertelt Ruge. Opmerkelijk, want zijn moeder was Russisch. Het huwelijk van Kurt en Irina, zoals ze in het boek heten, was ronduit ongelukkig en hun zoon doet geen moeite de zaken mooier voor te stellen dan ze waren. Zijn vader was een schuinsmarcheerder, zijn moeder een drankorgel. Hij kon zijn boek pas schrijven toen ze er niet meer waren.
Eugen Ruge was al achter in de vijftig toen hij vorig jaar de literaire hitlijsten bestormde met zijn debuutroman 'In tijden van afnemend licht', waarin hij de ondergang van de DDR beschrijft aan de hand van zijn eigen familiegeschiedenis.
Vriendelijker en behulpzamer
In een van de eerste hoofdstukken zien we hoe Kurt, die net als Ruges vader Wolfgang een plank vol wetenschappelijke boeken bij elkaar schreef, zijn leven eindigt in een luier. ‘Ik heb niet bewust gewacht, ik was al jaren aan het nadenken over deze roman, maar ik kwam altijd tot de conclusie dat het niet zou werken. Pas toen mijn vader stierf, als laatste van de oude generatie, veranderde dat gevoel. Onbewust heb ik misschien dus toch gewacht. Na zijn dood was het makkelijker om over bestaande mensen te schrijven. Om hun eigenschappen te gebruiken, maar ook om ze te veranderen. Je kunt niet schrijven over mensen die je te na staan. Er moet afstand zijn. Ze hoeven niet per se dood te zijn, maar in elk geval wel ver weg zijn.
Mijn vader haatte de gedachte dat hij een oude, hulpeloze zieke man was geworden. Dat deel van het boek had hij niet leuk gevonden, maar het idee had hij wel begrepen. Als iets je persoonlijk raakt, is het moeilijk om er een objectief oordeel over te hebben. Mensen die mijn vader goed gekend hebben, vinden dat ik een onjuist beeld van hem schets. Misschien had hij dat ook gevonden.’
Ostalgie bestaat nog steeds, zegt Ruge. ‘Er zijn mensen die hun Oost-Duitse identiteit afwierpen en mensen die zich eraan vastklampten. Zelf keek ik na mijn vlucht terug op dat leven als heel saai en grijs en oninteressant. Totdat ik me realiseerde dat mijn leven daar ook een leven was, en geen minderwaardig leven. Het kost tijd om te beseffen dat het niet gezond is om je eigen verleden uit te wissen. Mijn boek helpt mensen om hun zelfvertrouwen terug te krijgen: ja, ik woonde in de ddr en ik ben toch een normaal mens. Nog steeds pik ik voormalige Oost-Duitsers er zonder moeite uit. Misschien stel ik het nu te simpel voor, maar Oost-Duitsers kunnen beter luisteren, zijn bescheidener, vriendelijker en behulpzamer dan West- Duitsers. Eigenlijk heel goeie eigenschappen.’