Na zijn jubelend onthaalde debuutbundel was het lang stil rond de Amerikaanse auteur Nathan Englander. Na acht jaar verscheen een roman, en nu is er een fantastische nieuwe verhalenbundel: 'Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben'.

‘De eerste keer dat ik dat verhaal voorlas,’ lacht Nathan Englander (1970) over ‘De lezer’ in zijn nieuwe bundel Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben, ‘werd een bevriende collega sweetly furious op me. “Dat soort dingen mag je niet opschrijven!” zei hij. En later vertelde hij dat hij die nacht geen oog had dichtgedaan…’
Niet zo gek. Want die lotgevallen van een ooit gelauwerd auteur die er, nadat hij een decennium heeft geploeterd aan zijn nieuwe roman, achter komt dat zijn lezerspubliek is gekrompen tot welgeteld één (nogal fanatieke) bejaarde, lijken de ultieme schrijversnachtmerrie. Een die Englander zelf zeker ook heeft geplaagd.
In 1999 verscheen zijn debuutbundel Verlost van vleselijke lusten, die de Amerikaan, mede door het orthodox- joodse milieu waarin de zwartkomische verhalen speelden, jubelvergelijkingen opleverde met Bernard Malamud, Saul Bellow en Isaac Bashevis Singer. Maar na die bliksemstart bleef het ruim acht jaar oorverdovend stil.
Hij werkte als een bezetene aan wat de roman Het ministerie van buitengewone zaken (2007) zou worden. Het epische verhaal in Argentinië tijdens het Videla-regime slokte hem volledig op. (‘Zo erg dat ik ’s ochtends de keuze had: ga ik vandaag mijn tanden poetsen of aan mijn boek werken? Allebei kon niet.’) Het resultaat mocht er zijn, maar achteraf waren het zware en beangstigende jaren. ‘Zo’n brok van je leven investeren in wat op z’n zachtst gezegd niet zo’n opwekkende geschiedenis was. En je ondertussen toch zorgen maken over de hooggespannen verwachtingen en de mogelijke reacties. Uiteindelijk zette dat me allemaal aan het denken over wat er echt toe deed. En dat is ook waarom “De lezer” in mijn ogen juist een soort literaire talisman is: je kunt je er wel over opwinden dat anderen misschien meer succes hebben en dat soort onzin, maar als je schrijft om te communiceren, waarom zou één persoon die je echt raakt dan niet voldoende zijn? Your cup runneth over, you know what I’m saying?

Holocaust
Hij ging kortom ‘terug naar de basis’: ‘Naar dat pure gevoel dat ik had toen ik alleen op mijn kamertje mijn eerste verhalen schreef en het niet draaide om uitgevers, agenten of bestsellerlijsten.’ En dat gaf hem zo’n energie dat hij bijna alle verhalen in Waar we het over hebben binnen een jaar afrondde.
Een thematisch belangrijke periode was daarnaast zijn verblijf van een paar maanden in Duitsland. ‘In het Berlijnse Hans Arnold Haus. Daar is nu de American Academy ondergebracht, maar ooit was het het huis van een Joodse zakenman dat in de Tweede Wereldoorlog werd het ingevorderd door de ss en uiteindelijk de plek werd waar tijdens de Wannsee-conferentie de Endlösung zijn beslag kreeg. Toen ik daar aan een bureau in de bibliotheek zat, was het alsof ik door allerlei spoken uit het verleden werd omringd. De Holocaust heeft me altijd geobsedeerd. Niet alleen de genocide zelf, maar vooral hoe de herinnering eraan gebruikt en misbruikt is. Hoe die een instrument werd – voor politici als Benjamin Netanyahu die in Israël schermt met zijn de-Joden-mogen-nooit-meer-overheerst- worden-retoriek, in het onderwijs en in mijn eigen opvoeding.’
Lang schrok hij voor het onderwerp terug. ‘Nu dacht ik: als die dingen voortdurend door mijn hoofd zweven, moet ik er ook maar over schrijven.’
In het meesterlijke titelverhaal, een literaire remix van Raymond Carvers klassieker What We Talk About When We Talk About Love, discussiëren een ultraorthodox en een seculier echtpaar bijvoorbeeld over de Joodse identiteit. Een chassidisch personage noemt gemengde huwelijke zonder ironie ‘de nieuwe Holocaust’ en in de plot is een belangrijke rol weggelegd voor een ‘spel dat geen spel is’ dat Englanders zus bedacht.‘We keken naar mensen, en vroegen ons dan af of we bij hen zouden mogen onderduiken. Er woonde een gezin aan de overkant waarvan we zeker wisten dat de man ons binnenliet en de vrouw ons zou aangeven! Het is twintig jaar geleden, maar dat is me altijd bijgebleven. Ik bedoel, mijn over-over-overgrootvader kwam al naar Amerika en toch werden we zo opgevoed met het idee dat de wereld een bedreigende plek voor ons was en we altijd voorbereid moesten zijn op vervolging, dat ik die eigenlijk ronduit pathologische vraag volstrekt normaal vond.’

Tour de force
Ook in ‘Hoe we de Blums wreekten’, dat gaat over Joodse pubers in Long Island die de strijd aanbinden met de plaatselijke antisemieten, blijkt Englander rechtstreeks uit zijn jeugd te putten. ‘Zo’n slag hebben we, toen ik een kind was, echt geleverd,’ zegt hij. ‘Een vreemd idee dat dat in de jaren tachtig nog voorkwam, op 25 minuten van Times Square, maar het is zo. Als je uit school kwam werd je soms achtervolgd of getackeld, je keppeltje werd van je hoofd geslagen… Dat hoorde bij het leven. Kijk, de wereld is nog steeds een bende waar miljoenen dingen mis mee zijn, maar er zijn dus ook positieve ontwikkelingen. Ik ben in april getrouwd en toen ik met eigen ogen zag dat er op het huwelijkscontract niet meer “husband and wife” maar “spouse and spouse” staat, was ik ontzettend trots op mijn staat. Net zoals ik het geweldig vind om kids met pijpenkrullen en keppeltjes op nu volkomen ontspannen in de metro te zien staan, wat ik als kind nooit had gedurfd.’ Tot slot hebben we het over het meest gedurfde verhaal in de bundel, ‘Zusterheuvels’, dat hij een poging noemt ‘het onuitvoerbare uit te voeren’. ‘Ik wilde nooit iets schrijven waarvan ik op voorhand weet dat ik het kan. Dus ik dacht: als ik nou eens de hele geschiedenis van de Joodse nederzettingen in Israël, die onhoudbare situatie waar mensen elkaar letterlijk de hersens om inslaan, samenbal in één kort verhaal.’
Klinkt zelfverzekerd. En het werd een tour de force, met in het hart een briljante allegorie rond twee pioniersvrouwen. ‘Maar toen ik het schreef was dat zo beladen, emotioneel en verontrustend… Ik verloor er elke greep op, stuurde het zelfs naar mijn eerste lezers met de vraag: is dit überhaupt een verhaal of ben ik knettergek aan het worden? En ik wist zeker dat ik problemen krijgen met wat ik dacht dat de “boodschap” ervan was.’
Ook over dat laatste kon hij uiteindelijk opgelucht ademhalen. ‘Het blijkt namelijk als een soort rorschachtest te werken, waarin verschillende mensen diametraal totaal verschillende dingen zien. Sommigen zeggen: “Dit verhaal laat precies zien waarom we de nederzettingen in stand moeten houden!”, terwijl anderen me omstandig bedanken, omdat dit het bewijs is dat we ons moeten terugtrekken van de Westelijke Jordaanoever. Hij glimlacht. ‘Dat is precies wat je wilt: geen antwoorden geven maar je lezer zelf over die morele vraagstukken laten nadenken.’

John Adams
Op uitnodiging van het John Adams Institute las Nathan Englander op dinsdag 4 september voor uit What We Talk About When We Talk About Anne Frank. Na afloop sprak Micha Wertheim met de schrijver.