Eerst even de term autisme: vanaf mei dit jaar worden alle stoornissen die verwant zijn aan ‘klassiek autisme’ geschaard onder de noemer autismespectrumstoornis (ASS). In dat spectrum vallen dan onder andere klassiek autisme zelf, Asperger en PDD-NOS. Dat is eigenlijk heel logisch, want de stoornis bestaat binnen een soort continuüm van aspecten, of criteria. Alle aspecten zijn op hun beurt grofweg onder te verdelen in ‘probleemgebieden’ zoals sociale interactie en communicatie. Per persoon verschilt de vorm die de stoornis aanneemt: niet iedere ASS’er is sociaal onhandelbaar en ook niet iedere ASS’er heeft aanleg voor wiskunde. Het is een glijdende schaal en daarom erg lastig om uitspraken te doen over algemene kenmerken.
Als je op de probleemgebieden let, wemelt het van de ‘autisten’ in de literatuur. Volgens recensent Karel Berkhout komen personages met Asperger tegenwoordig zelfs vaker voor in de (jeugd-) literatuur, omdat zij de ‘echte wereld’ laten zien als een ‘absurdistan vol onbegrijpelijke regels’. Een personage met Asperger leent zich daartoe, omdat hij intelligent is, details onthoudt en door zijn sociale onhandigheid vaak een scherpe observator is van omgangsvormen.
Deze week is het Autismeweek. Een week om ASS, autismespectrumstoornissen, onder de aandacht te brengen. Hier op de boekenredactie komen er talloze non-fictie boeken over binnen. Maar zijn er ook romanschrijvers met ASS? En maakt dat uit?
De schrijvers van deze boeken hebben zelf vaak geen autistische stoornis. Maar als dat wel zo is; kun je dat merken? Volgens de Amerikaanse literatuurdocente Julie Brown wel. Brown onderzoekt in Writers on the Spectrum de relatie tussen creatief schrijven en autisme. In het dagelijks leven geeft ze namelijk schrijfcursussen aan studenten met een autistische stoornis.
Brown onderzoekt in haar boek een aantal overleden schrijvers, waarvan ze een sterk vermoeden heeft dat ze binnen het spectrum vallen. Ze meent uit biografische informatie en manuscripten een aantal stijlkenmerken te kunnen aflezen. Maar ja, zo'n post mortem diagnose is nogal ongeloofwaardig.
Browns ervaringen als docente zijn dan ook waardevoller. Ze noemt een aantal overeenkomsten tussen de bekende auteurs en haar studenten. Aspergers, schrijft ze, zijn vaak gefascineerd door fragmenten en details. In het schrijfproces hebben ze moeite om van kleine deeltjes een geheel te maken. Een verhaallijn uitstippelen richting een plot, is lastig. Dat komt omdat mensen met een autistische stoornis vaak visueel-ruimtelijke denkers zijn, terwijl schrijven abstract en lineair denken vergt. Oorzaak-gevolg is een lastig begrip. Samenhang brengen ze daarom aan door herhaling, in plaats van opeenvolging. Eigenlijk is dat realistischer: het echte leven is net zo goed een aaneenschakeling van willekeurige gebeurtenissen.
Brown meent dat ASS’ers vaak voor zichzelf schrijven en niet zo op hun publiek letten. Ook zijn ze geïnteresseerd in biografie, of personages die veel op hen lijken. Dat levert boeken op die vaker gaan over abstracte concepten dan over menselijke psychologie.
Ze geeft een waslijst aan kenmerken, niet altijd even bijzonder. Zo schrijft ze dat sommige Aspergers heel strikt de conventies van een bepaalde stijl opvolgen, terwijl anderen juist heel tegendraads zijn. Zoiets zou je over alle auteurs kunnen zeggen, volgens mij. Hetzelfde denk ik wanneer Brown opnoemt wat de beweegredenen van ASS’ers zijn om te schrijven, namelijk zichzelf uiten en iets begrijpelijk maken of verwerken. Misschien dat een ‘neurotypische’ auteur het nog wel eens voor de roem wil doen, maar meer motieven kan ik niet bedenken.
Hoe meer ik van Julie Brown las, hoe minder ik ASS als iets afwijkends ging beschouwen. Bij Browns lange opsomming van typisch autistische schrijvers dacht ik eigenlijk aan de diersoort ‘schrijver’. Aan creatievelingen die autonoom denken en anders naar de wereld kijken dan verwacht wordt. De Engelse psychiater Michael Fitzgerald heeft zelfs over autisme gezegd dat degenen voor autisme/Asperger hetzelfde zijn als die voor creativiteit. Wie weet.
Maar vooral denk ik aan psychiater Dirk de Wachter en wat hij twee weken geleden in Boeken over ‘stoornissen’ zei. Volgens De Wachter psychiatriseren we teveel. Steeds meer mensen krijgen een label [adhd, pdd-nos, depressie], maar dat is niet omdat we ‘zieker’ zijn geworden: er vallen gewoon heel veel mensen buiten onze opvatting van ‘normaal’. En dat is weinig tolerant.
‘The world needs all kinds of minds’, zegt zoöloge en ‘autist’ Temple Grandin in haar lezing voor TED. De vermogens van iemand met een autistische stoornis zijn waardevol, ook al passen die, zo op het eerste gezicht, niet binnen het werkbare systeem van de maatschappij.
Hoe zou de geschiedenis uitgepakt hebben als we schrijvers met een autistische stoornis ook zo hadden bestempeld? Hadden ze dan kunnen doen wat ze wilden? En aangezien het spectrum groot is en de ‘symptomen’ per individu verschillen: vallen er niet méér mensen een beetje binnen het spectrum dan erbuiten?
Ik kom er niet uit.
Autismespectrumstoornis, dus. Moeite met sociale contacten, communicatie en licht neurotisch gedrag. Onze literatuur is erop gebaseerd. Misschien ons leven net zo, hoe hard we dat ook proberen te ontkennen.