De eerste keer dat de naam Willem Frederik Hermans opduikt in een literair tijdschrift is in 1944. De dan 23-jarige student debuteert erin met gedichten. ‘Omdat hun bloesems onvruchtbaar welkten, werden in ’t bos de boomen droef.’

Hermans had zijn eerste roman, Conserve, al voltooid, maar schreef daarnaast ook gedichten. Via zijn vriend Charles B. Timmer (die later faam zou verwerven met zijn vertalingen van Russische literatuur) kwam een aantal van zijn gedichten in handen van de redactie van het Utrechtse illegale blaadje Parade der Profeten. In de zomer van 1944 las de redactie het werk van de jonge Hermans en besloot het te plaatsen.
Er verschenen maar een paar nummers van het tijdschrift, maar een aantal is dankzij het digitaal krantenarchief van de Koninklijke bibliotheek integraal te raadplegen. Ook de gedichten van Hermans, zoals het gedicht hieronder.
De redactie vraagt Hermans wat persoonlijke gegevens toe te sturen. Dat doet hij, en somt daarin alvast zijn toekomstig oeuvre op. In zijn biografie De mislukkingskunstenaar schrijft Willem Otterspeer: ‘Het zouden zijn eerste schreden op het pad der autoadvertentie zijn en vooral van belang voor wat hij aankondigde. Hij hield vast aan de verschijning van Een ontvoogding in Criterium en Het besloten rijk en van AtonaleDe zwerveling in de Anacondastraat en Elektrotherapie bij Meulenhoff. Ook meldde hij de novelle Loo-Lee (1942), de roman Conserve (1943) en Modelgevangenis, komedie in drie bedrijven (1944). In voorbereiding waren: Argeloze terreur (roman), Cascaden en riolen (roman) en Horror Coeli (gedichten).’
 

Dat toneelstuk, Modelgevangenis, zou Hermans uiteindelijk wel schrijven, maar later vernietigen.